ECLI:NL:RBDHA:2024:299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
NL23.36993 en NL23.36994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de aanvraag op 23 november 2023 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat eiser niet heeft aangetoond dat Kroatië niet voldoet aan de verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Eiser, die stelt de Pakistaanse nationaliteit te hebben, heeft in zijn aanmeldgehoor verklaringen afgelegd over zijn situatie in Kroatië, maar de rechtbank concludeert dat verweerder in het bestreden besluit voldoende is ingegaan op deze verklaringen. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder mag vertrouwen op de goede uitvoering van de verplichtingen door andere lidstaten.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid voor eiser om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.36993 en NL23.36994
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in
behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië ervoor verantwoordelijk is. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk
ongegrond. [2] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Pakistaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1991. Verweerder heeft zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt allereerst dat het bestreden besluit niet berust op een daadkrachtige motivering en daardoor in strijd is met de goede procesorde. Verweerder gebruikt in eerste instantie een standaardvoornemen, zonder acht te slaan op wat door eiser is aangevoerd. In beroep reageert verweerder daar pas op, alleen gelden dan kortere termijnen. Eiser verwijst naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond 20 september 2023 [3] waarin de situatie in Kroatië wordt gezien als vergelijkbaar met de situatie in Polen. De prejudiciële vragen [4] die de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch heeft gesteld aan het Hof van Justitie over de deelbaarheid, reikwijdte en strekking van het interstatelijke vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen zijn volgens de voorzieningenrechter in voormelde uitspraak van 20 september 2023 ook relevant in deze zaak. Ten slotte kan de stelling dat het vertrouwensbeginsel deelbaar is pas worden beantwoord na de prejudiciële vragen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5 De rechtbank stelt vast dat verweerder in het voornemen niet expliciet is ingegaan op de verklaringen die eiser in zijn aanmeldgehoor ten aanzien van Kroatië heeft afgelegd. Het voornemen is een voorbereidingshandeling en dient als aankondiging van wat verweerder van plan is te gaan beslissen, namelijk het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser en de voorgenomen overdracht aan de Kroatische autoriteiten. Vervolgens is eiser in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze hierover te geven. In het bestreden besluit is verweerder ingegaan op alle relevante elementen die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Verder is in het bestreden besluit ingegaan op de verklaringen van eiser in het aanmeldgehoor en wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig tot stand is gekomen of onvoldoende is gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
6. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Kroatië dit niet doet.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De hoogste bestuursrechter heeft in de uitspraak van 13 september 2023 [5] bevestigd dat er, ten aanzien van Kroatië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Volgens de hoogste bestuursrechter heeft verweerder met het onderzoek naar de actuele situatie voor Dublinclaimanten in Kroatië de twijfel weggenomen of hij nog mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hierbij is van belang dat de hoogste bestuursrechter de door eiser aangehaalde prejudiciële vragen die gesteld zijn aan het Hof van Justitie heeft meegenomen in haar overweging en dat de hoogste bestuursrechter tot de conclusie is gekomen dat er geen concreet bewijs is dat Dublinclaimanten op dit moment te maken hebben met pushbacks in Kroatië. Tot slot ziet de rechtbank geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De omstandigheid dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, de situatie in Kroatië vergelijkbaar acht met de situatie in Polen voor wat betreft het door de autoriteiten stelselmatig en op grote schaal schuldig maken aan pushbacks, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
7. Uit de landeninformatie volgt weliswaar dat de situatie voor Dublinclaimanten in Kroatië lastig kan zijn, maar hieruit volgt geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Kroatië dan de informatie die in voormelde Afdelingsuitspraak van 13 september 2023 is betrokken. Er zijn in Kroatië diverse opvanglocatie voor kwetsbare en niet kwetsbare vreemdelingen. Bovendien heeft Kroatië met het claimakkoord gegarandeerd om eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen, met inachtneming van de verschillende Europese richtlijnen. Daarbij komt dat als eiser meent dat Kroatië handelt in strijd met Europese richtlijnen, hij hierover een klacht kan indienen bij de Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat de Kroatische autoriteiten eiser niet willen helpen of dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [6] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige
voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de
rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U
moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is
verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw
verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak
op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrechter (Awb).
4.Verwijzingsuitspraak van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
6.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.