ECLI:NL:RBDHA:2024:299
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de aanvraag op 23 november 2023 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat eiser niet heeft aangetoond dat Kroatië niet voldoet aan de verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Eiser, die stelt de Pakistaanse nationaliteit te hebben, heeft in zijn aanmeldgehoor verklaringen afgelegd over zijn situatie in Kroatië, maar de rechtbank concludeert dat verweerder in het bestreden besluit voldoende is ingegaan op deze verklaringen. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder mag vertrouwen op de goede uitvoering van de verplichtingen door andere lidstaten.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid voor eiser om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.