Op 7 februari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een terugkeerbesluit genomen voor de verzoeker, die met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Dit besluit is gebaseerd op de eindiging van de tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382, dat op 4 maart 2022 is vastgesteld. De verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat bekend staat onder zaaknummer NL24.7626, en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen kan behouden tijdens de behandeling van het beroep.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek kennelijk gegrond verklaard en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter oordeelt dat deze procedure zich niet leent voor een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, gezien de complexiteit van de rechtsvragen die samenhangen met het beroep. Daarom wordt het verzoek toegewezen, waarbij de vreemdeling wordt behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2011/55/EG valt, in ieder geval tot vier weken nadat op het beroep is beslist.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de staatssecretaris de proceskosten van de vreemdeling moet vergoeden, welke zijn vastgesteld op € 875,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.