ECLI:NL:RBDHA:2024:2978

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
NL24.8116
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrecht betreffende tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG

Op 7 februari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een terugkeerbesluit genomen voor de verzoeker, die met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Dit besluit is gebaseerd op de eindiging van de tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382, dat op 4 maart 2022 is vastgesteld. De verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat bekend staat onder zaaknummer NL24.7626, en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen kan behouden tijdens de behandeling van het beroep.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek kennelijk gegrond verklaard en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter oordeelt dat deze procedure zich niet leent voor een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, gezien de complexiteit van de rechtsvragen die samenhangen met het beroep. Daarom wordt het verzoek toegewezen, waarbij de vreemdeling wordt behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2011/55/EG valt, in ieder geval tot vier weken nadat op het beroep is beslist.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de staatssecretaris de proceskosten van de vreemdeling moet vergoeden, welke zijn vastgesteld op € 875,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAGzittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8116

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Inleiding

1. In het besluit van de staatssecretaris van 7 februari 2024 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat verzoeker met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, dat hij de Europese Unie binnen vier weken ná 4 maart 2024 moet verlaten en dat hij moet terugkeren naar zijn land van herkomst. De staatssecretaris heeft dit terugkeerbesluit genomen omdat de tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 volgens verweerder van rechtswege eindigt na 4 maart 2024.
2. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep staat bekend onder zaaknummer NL24.7626. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat hij tijdens de behandeling van het beroep zijn tijdelijke bescherming en de daarbij behorende voorzieningen behoudt.

Beoordeling van de voorzieningenrechter

3. Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent deze procedure zich niet om een voorlopig oordeel te geven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit gelet op de rechtsvragen die samenhangen met het beroep. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het verzoek toe te wijzen in die zin, dat de vreemdeling dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2011/55/EG valt, in ieder geval tot vier weken nadat op het beroep is beslist.
5. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt de vreemdeling ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet dit betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,-, omdat de gemachtigde van de vreemdeling een verzoekschrift heeft ingediend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe in die zin dat de vreemdeling dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2011/55/EG valt, in ieder geval tot vier weken nadat op het beroep is beslist;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot het betalen van de proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.