ECLI:NL:RBDHA:2024:297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
C/09/644685 / FA RK 23-2053
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning en wijziging van een Turkse echtscheidingsbeslissing met nevenvoorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2024 een beschikking gegeven inzake de erkenning van een Turkse echtscheidingsbeschikking van 3 juni 2021. De vrouw, die in Nederland woont, heeft verzocht om erkenning van deze buitenlandse beslissing, die onder andere betrekking heeft op de echtscheiding en de ouderlijke verantwoordelijkheden voor hun drie minderjarige kinderen. De man, die in de Verenigde Staten woont, heeft geen verzet aangetekend tegen de erkenning van de Turkse uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Turkse uitspraak voldoet aan de vereisten voor erkenning onder Nederlands recht, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek en internationale verdragen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een wijziging van de Turkse beschikking rechtvaardigen, met name met betrekking tot het gezag over de kinderen en de omgangsregeling. De rechtbank heeft besloten dat het gezag over de kinderen voortaan gezamenlijk aan beide ouders toekomt, terwijl de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn. Daarnaast is een omgangsregeling vastgesteld voor de man. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie en partneralimentatie vastgesteld, waarbij de man verplicht is om maandelijks een bedrag te betalen aan de vrouw. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk van kracht zijn, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-2053
Zaaknummer: C/09/644685
Datum beschikking: 9 januari 2024

Erkenning buitenlandse beslissing en wijziging

Beschikkingop het op 20 januari 2023 bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, ingekomen verzoekschrift van:

[vrouw] ,

de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.H. Weermeijer-Patist te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[man] ,

de man,
wonende in de Verenigde Staten,
advocaat: mr. B. Ozates te Rotterdam.

Procedure

Bij beschikking van 3 februari 2023 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, zich onbevoegd verklaard van het verzoek kennis te nemen en de zaak, in de stand waarin die zich op dat moment bevond, verwezen naar deze rechtbank.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift en aanvullend verzoekschrift van de vrouw;
- het verweerschrift en aanvullend verweerschrift, tevens houdend een zelfstandig verzoek, van de man;
- het verweerschrift van de vrouw;
- het F9-formulier van 30 november 2023, met bijlage, van de vrouw.
De minderjarige [minderjarige kind 01] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Op 5 december 2023 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man (via videoverbinding), bijgestaan door zijn advocaat, de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van de tolk H. Erarslan, en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdag] 2010 te Istanboel, Turkije.
- Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige kind 01] , geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats 1] , Verenigde Staten van Amerika,
- [minderjarige kind 02] , geboren op [geboortedag 2] 2012 te [geboorteplaats 2] , Turkije,
- [minderjarige kind 03] , geboren op [geboortedag 3] 2013 te [geboorteplaats 3] , Turkije.
- Bij vonnis van de rechtbank voor familiezaken Kocaeli, Turkije, van 3 juni 2021 is - voor zover hier van belang -:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • het ouderlijk gezag over de kinderen aan de vrouw gelaten;
  • een omgangsregeling vastgesteld tussen de man en de kinderen, in die zin dat de kinderen bij de man zullen zijn iedere maand in het 1e en 3e weekend van zaterdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, bij religieuze feestdagen vanaf de 2e dag 10.00 uur tot de 3e dag 18.00 uur, tijdens de semestervakanties vanaf de eerstvolgende zaterdag 10.00 uur tot vrijdag 18.00 uur en tevens vanaf 1 juli 10.00 uur tot 31 juli 18.00 uur, waarbij de man de kinderen dient op te halen en aan het einde van de periode dient terug te brengen en de noodzakelijke kosten in dit verband voor zijn rekening dient te nemen;
  • bepaald dat de man met ingang van de datum indiening zaak de voorlopige voorziening ad 1.500,-- TL per maand aan de vrouw dient te betalen en na het in kracht van gewijsde gaan van de beschikking dit om te zetten in een partneralimentatie, waarbij dit bedrag jaarlijks geïndexeerd dient te worden conform de door TÜİK (Turkse Statistiek Instituut) officieel bekend gemaakte üfe (producentenprijsindex);
  • bepaald dat de man met betrekking tot kinderalimentatie aan de vrouw dient te betalen de voorlopige voorziening ad 1.000,-- TL per maand per kind en na het in kracht van gewijsde gaan van de beschikking dit om te zetten in een kinderalimentatie, waarbij dit bedrag jaarlijks geïndexeerd deint te worden conform de door TÜİK officieel bekend gemaakte üfe.
- De kinderen verblijven op dit moment bij de vrouw.
- De man heeft in ieder geval de Amerikaanse nationaliteit en de vrouw heeft de Turkse nationaliteit.

Verzoek en verweer

De vrouw heeft in haar verzoekschrift verzocht:
- primair, te verklaren voor recht, gelet op de Turkse echtscheidingsbeschikking van 3 juni 2021 dat de vrouw belast is met het eenhoofdig gezag, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw is bepaald en dat de man per 1 mei 2022 verplicht is tot betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en in het levensonderhoud van de vrouw ad € 307,50 per maand voor de periode van mei tot december 2022 en € 570,50 per maand vanaf 1 januari 2023;
- subsidiair, voor zover de echtscheidingsbeslissing niet rechtstreeks erkend kan worden, de echtscheiding tussen partijen uit de spreken, wegens een duurzame ontwrichting van het huwelijk en voor zover de partijen naar Nederlands, dan wel Turks recht gemeenschappelijk met het gezag over de kinderen zijn belast, dit gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag, althans de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw vast te stellen en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en in het levensonderhoud van de vrouw vast te stellen voor de periode van mei 2022 tot december 2022 op een geïndexeerd bedrag van € 307,50 per maand en vanaf 1 januari 2023 vast te stellen op een geïndexeerd bedrag van € 570,50 per maand.
- de in de Turkse echtscheidingsbeschikking vastgestelde zorgregeling van 3 juni 2021 te wijzigen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw heeft vervolgens in haar aanvullend verzoekschrift in aanvulling op, dan wel wijziging van haar inleidende verzoeken, verzocht te bepalen dat:
  • de man met ingang van oktober 2022, dan wel 2 mei 2023, dan wel datum verzoekschrift, dan wel datum beschikking, althans zodanige datum als de rechtbank juist acht, bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 1.628,-- per maand, althans zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, ten behoeve van de kinderen, zijnde een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
  • de man met ingang van oktober 2022, dan wel 2 mei 2023, dan wel datum verzoekschrift, dan wel datum beschikking, althans zodanige datum als de rechtbank juist acht bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 2.360,-- per maand, althans zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, zijnde een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de man zelfstandig verzocht te bepalen dat:
- de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen door partijen worden verdeeld naar rato van de draagkracht waarbij rekening wordt gehouden met de verdiencapaciteit van de vrouw, dan wel te bepalen dat de door de man te betalen alimentatie wordt bepaald op € 726,-- per maand, althans in een in goede justitie te bepalen bedrag;
- de partneralimentatie vanaf de datum beschikking op nihil wordt gesteld, dan wel te bepalen dat de reeds bepaalde partneralimentatie conform de beschikking van de Turkse rechtbank wordt verhoogd;
- partijen gezamenlijk worden belast met het gezag over de kinderen;
- de man gedurende de zomervakantie voor de duur van 25 dagen en gedurende de kerstvakantie voor de duur van 10 dagen omgang zal hebben met de kinderen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Erkenning Turkse uitspraak
De vrouw heeft primair verzocht – kort gezegd – te verklaren voor recht dat Turkse beschikking van 3 juni 2021 waarin de echtscheiding is uitgesproken en voorzieningen zijn getroffen ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid en de kinder- en partneralimentatie voor erkenning in aanmerking komt.
De man heeft zich hiertegen niet verzet.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het bepaalde in de artikelen 10:57 tot en met 10:59 van het Burgerlijk Wetboek (BW), artikel 23 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996, en artikel 20 van het Alimentatieverdrag 2007 de beschikking voor erkenning in aanmerking komt. Van belang daarbij is onder meer het volgende. De uitspraak van de Turkse rechter is tot stand gekomen na een behoorlijke rechtspleging, nu beide partijen in de procedure zijn verschenen. Ook is de beslissing genomen door een rechter die daartoe rechtsmacht toekwam. Voorts is de erkenning van de uitspraak niet in strijd met de Nederlandse openbare orde en ten slotte is niet gebleken van andere tussen partijen gegeven beslissingen van de Nederlandse rechter, dan wel van een andere voor erkenning vatbare beslissing van een buitenlandse rechter, die onverenigbaar zijn met erkenning van de uitspraak. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank voor recht verklaren dat de Turkse beschikking van 3 juni 2021 voor erkenning in aanmerking komt voor zover deze ziet op de echtscheiding en de voorzieningen ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid en de kinder- en partneralimentatie.
Wijziging van de Turkse beschikking
Partijen hebben over en weer verzoeken gedaan tot wijziging van de Turkse beschikking.
De rechtbank zal de verzoeken hierna bespreken.
Gezag, hoofdverblijfplaats en omgangsregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot wijziging van het gezag over de kinderen, het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en het verzoek tot wijziging van de omgangsregeling.
Wettelijk kader en inhoudelijke beoordeling gezag
Beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast, gegeven ingevolge het bepaalde in de paragrafen 1, 2 en 2a van het Burgerlijk Wetboek 1, titel 14, Afd. 3, en het bepaalde in artikel 1:253n BW kunnen op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechtbank worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Nu het hier om een Turkse gezagsbeslissing gaat die voor erkenning in aanmerking komt, zal de rechtbank genoemde bepaling naar analogie toepassen.
De man heeft aan zijn verzoek om mede met het gezag te worden belast een wijziging van omstandigheden ten grondslag gelegd. De man heeft onder meer het volgende naar voren gebracht. Na de Turkse uitspraak is de vrouw, nadat zij een geruime tijd gedetineerd was in Turkije, naar Nederland gevlucht als politiek asielzoeker. Gedurende de detentie van de vrouw in Turkije zijn de kinderen door de man opgevangen in de Verenigde Staten. Toen de de vrouw in Nederland aankwam waren de kinderen al meer dan een jaar in de Verenigde Staten gevestigd en hadden zij al een vertrouwde thuissituatie gekregen. Dit was echter niet de reden voor de man om de kinderen niet op eerste verzoek te sturen naar de vrouw. Zwaarwegend voor de man was het feit dat de vrouw in een asielzoekerscentrum verbleef en nog niet over een zelfstandige woning beschikte. De vrouw was echter in het geheel niet vatbaar voor een gesprek en eiste dat de kinderen aan haar zouden worden afgegeven. De man kon daar niets tegen inbrengen, omdat hij geen gezag heeft. De man meent dat gelet op de gewijzigde omstandigheden en de situatie waarin partijen thans verkeren, de onderhavige situatie van eenhoofdig gezag nimmer in het belang van de kinderen kan zijn.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de man en heeft onder meer het volgende aangevoerd. De man woont aan de andere kant van de wereld en daarom is het voor de man moeilijker om in te schatten wat de kinderen nodig hebben. De gezagsbeslissingen die de vrouw regelmatig moet nemen hebben betrekking op onder andere schoolkeuze, medicijnkeuze, medische ingrepen. Het tijdverschil en de afstand vormen een belemmering bij dit soort beslissingen en om die reden vindt de vrouw het niet in het belang van de kinderen dat de man ook gezag krijgt over de kinderen. Het is wenselijk dat de vrouw tijdig en snel beslissingen kan nemen, zonder dat zij moet wachten op toestemming van de man.
De rechtbank zal de man ontvangen in zijn verzoek, nu er sprake is van een wijziging van omstandigheden.
De rechtbank stelt voorop dat uitgangspunt van de wet gezamenlijk gezag van de ouders is.
Ter zitting is gebleken dat de man en de vrouw in staat zijn om afspraken te maken over de kinderen. Zij communiceren over de verjaardagen van de kinderen, hun gezondheid, sportaangelegenheden en over het contact tussen de man en de kinderen. Niet gebleken is dat het tijdverschil en de afstand een belemmering vormen voor het overleg tussen de ouders. De rechtbank ziet dan ook geen onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders. Ook is niet gebleken dat afwijzing anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de man om hem mede met het gezag over de kinderen te belasten toewijzen.
Wettelijk kader en inhoudelijke beoordeling hoofdverblijfplaats kinderen
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen, ingeval van gezamenlijke uitoefening van het gezag, geschillen hierover op verzoek van de ouders, of een van hen, aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar, kan als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Wettelijk kader en inhoudelijke beoordeling verdeling zorg- en opvoedingstaken
Op grond van artikel 1:253a, vierde lid, BW is artikel 1:377e BW van overeenkomstige toepassing en kan een regeling omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechtbank zal de man ontvangen in zijn verzoek nu er sprake is van een wijziging van omstandigheden.
Ter zitting heeft de vrouw ingestemd met het verzoek van de man om te bepalen dat hij gedurende de zomervakantie voor de duur van 25 dagen en gedurende de kerstvakantie voor de duur van 10 dagen omgang zal hebben met de kinderen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Kinderalimentatie en partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de vrouw en de kinderen in Nederland wonen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot wijziging van kinderalimentatie en het verzoek tot wijziging van de partneralimentatie.
Op de verzoeken zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Wettelijk kader kinderalimentatie en partneralimentatie
Een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud kan op grond van artikel 1:401, eerste lid, BW bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij later door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
De rechtbank zal partijen ontvangen in hun verzoeken nu er sprake is van een wijziging van omstandigheden.
Inhoudelijke beoordeling kinderalimentatie
In geschil is de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man. Bij de berekening en vaststelling van de kinderalimentatie neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport Alimentatienormen (het tremarapport) als uitgangspunt.
Behoefte kinderen
Partijen zijn het erover eens dat het inkomen van de man is gestegen en dat dit inkomen door die stijging hoger is dan het (gezins)inkomen tijdens het huwelijk en dat de behoefte van de kinderen met in achtneming van het gestegen inkomen opnieuw dient te worden vastgesteld.
De vrouw heeft gesteld dat de man ondanks herhaald verzoek van de vrouw geen inzage heeft gegeven in zijn financiële gegevens. De vrouw heeft verder gesteld dat de man werkzaam is bij Florida Gulf Coast University als Hoogleraar, dan wel universitair docent, althans wetenschappelijk medewerker. Volgens de vrouw was het gemiddelde jaarsalaris van een universitair docent in de Verenigde Staten gedurende het huwelijk van partijen $ 140.543,-- netto per jaar. Met toepassing van de wisselkoers van 2020/2021 staat dit bedrag gelijk aan ongeveer € 118.206,--. Het netto gezinsinkomen gedurende het huwelijk bedroeg daarmee volgens de vrouw € 9.850,-- per maand. Op basis van dit gezinsinkomen bedraagt de behoefte van de kinderen volgens de vrouw € 1.545,-- per maand, geïndexeerd naar 2023 € 1.628,-- per maand.
De man gaat uit van een behoefte van de kinderen van € 1.475,-- per maand. De man is daarbij uitgegaan van de volgende gegevens. Zijn inkomen bedroeg in 2020: $ 67.881,-- netto per jaar, in 2021 $ 74.920,-- netto per jaar en in 2022 $ 79.591,-- netto per jaar, gemiddeld komt dit neer op $ 74.130,-- per jaar. Omgerekend naar euro’s komt dit neer op: € 67.950,-- per jaar. De man berekent zijn netto besteedbaar inkomen (NBI) daarmee op € 5.662,50 per maand (€ 67.950,-- : 12).
De rechtbank zal, anders dan de vrouw, uitgaan van de concrete salarisgegevens zoals die door de man zijn overgelegd. Ter zitting is tussen partijen discussie gevoerd over wat, op basis van de door de man overgelegde salarisspecificaties 2021 en 2022, het daadwerkelijke netto inkomen is van de man. Uit deze salarisspecificaties 2021 en 2022 leidt de rechtbank af dat het belastbare inkomen van de man, rekening houdend met de “Head of household”-korting, in die jaren respectievelijk $ 90.670,-- en $ 94.092,-- bedroeg en dat zijn netto inkomen respectievelijk $ 74.920,-- netto en $ 79.591,-- netto bedroeg, zoals door de man aangegeven. Het belastbaar inkomen in 2020 bedroeg blijkens de salarisspecificatie
€ 79.972,--. Het netto inkomen in dat jaar kan de rechtbank niet uit de salarisspecificatie afleiden, maar het door de man genoemde bedrag voor 2020 ligt in de lijn met de berekening van de bedragen in de salarisspecificaties 2021 en 2022. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de man te volgen in de door hem genoemde bedragen. Gezien de fluctuaties in het inkomen van de man vindt de rechtbank het ook aangewezen om van het gemiddelde inkomen over de jaren 2020 tot en met 2022 uit te gaan. Het NBI van de man waar de rechtbank de behoefte van de kinderen op baseert komt hiermee uit op het door hem genoemde bedrag van € 5.662,50 per maand. De vrouw had geen inkomen tijdens het huwelijk. Op basis van de tabel eigen kosten van kinderen 2023 bedraagt de behoefte van de kinderen afgerond € 1.475,-- per maand. Geïndexeerd naar 2024 komt dit neer op een bedrag van € 1.566,--. De rechtbank zal hiervan uitgaan.
Draagkracht partijen
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding de ouders moeten bijdragen in de kosten van de kinderen. De rechtbank volgt in dit opzicht het Rapport alimentatienormen, waaruit volgt dat het eigen aandeel in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
De vrouw ontvangt een uitkering krachtens de Participatiewet. Dit betekent dat zij geen draagkracht heeft.
De draagkracht van de man moet worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.175,--)].
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de formule moet worden aangepast, omdat de levenstandaard in de Verenigde Staten niet te vergelijken is met de levenstandaard in Nederland. De man heeft gesteld dat zijn woonlasten, inclusief verzekeringen, omgerekend € 2.285,-- per maand bedragen, hetgeen neerkomt op 40% van het inkomen. Ook zijn volgens de man de kosten van water en energie 5% hoger dan in Nederland. Dit betekent volgens de man dat het woonbudget in die zin moet worden aangepast. Ten slotte heeft de man gesteld dat de reiskosten en hotelkosten in verband met de zorgregeling € 1.000,-- per maand bedragen. De formule waarvan uitgegaan moet worden is daarom volgens de man 70% x [NBI – (0,45 NBI + € 1.175,-- + € 1.000,-- + € 152 partneralimentatie)].
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen aanpassing van de formule.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het woonbudget in de formule aan te passen. Weliswaar geeft de man aan dat zijn woonlasten hoger zijn, maar de man heeft niet gesteld dan wel onderbouwd dat het hier om onvermijdbaar hogere woonlasten gaat. De rechtbank kan ook niet beoordelen of het voor de man mogelijk is om kleiner en/of anders te gaan wonen teneinde zijn woonlasten te beperken. De man heeft daarover niets gesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat de hogere woonlasten niet ten laste mogen komen van de kinderalimentatie. Hetzelfde geldt voor de door de man voorgestane ophoging van zijn lasten in verband met hogere water- en energielasten. De man heeft niet onderbouwd dat deze lasten hoger zijn dan in Nederland.
De rechtbank ziet wel aanleiding om rekening te houden met reis- en hotelkosten in verband met de zorgregeling, met dien verstande dat de rechtbank het door de man voorgestelde bedrag aan kosten zal matigen. Gezien de overeengekomen zorgregeling, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat de man eenmaal per jaar naar Nederland zal afreizen en de kinderen eenmaal per jaar naar de Verenigde Staten zullen afreizen, zal de rechtbank rekening houden met een bedrag van € 750,-- per maand aan reis- en hotelkosten voor de man en/of de kinderen.
In de formule is geen plaats voor de door de man meegenomen partneralimentatie, zodat de rechtbank deze buiten beschouwing zal laten.
Uitgaande van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.175,-- + € 750,--)] en een NBI van de man van € 5.662,50 per maand, bedraagt de draagkracht van de man € 1.427,-- per maand. Nu de draagkracht van de man onvoldoende is om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien, moet de man maximaal naar zijn draagkracht bijdragen in de behoefte van de kinderen. De rechtbank zal de kinderalimentatie daarom bepalen op € 1.427,-- per maand.
De rechtbank zal, nu de man onweersproken heeft gesteld dat de vrouw de beschikking had over een Amerikaanse betaalpas waarop de man maandelijks alimentatie overmaakte, de ingangsdatum bepalen op heden.
Het meer of anders verzochte met betrekking tot de kinderalimentatie zal worden afgewezen.
Inhoudelijke beoordeling partneralimentatie
Met ingang van 1 januari 2023 beveelt de Expertgroep Alimentatienormen een nieuwe rekenwijze aan voor de partneralimentatie: een forfaitaire berekeningswijze. Omdat de ingangsdatum van de partneralimentatie gelegen is na 1 januari 2023 en de inhoudelijke behandeling van het verzoek na 1 januari 2023 heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank de forfaitaire berekeningswijze in deze zaak toepassen.
In geschil is de behoefte/behoeftigheid van de vrouw en de draagkracht van de man.
Behoefte/behoeftigheid vrouw
De vrouw heeft in haar aanvullend verzoekschrift haar aanvullende behoefte, rekening houdend met de kosten van de kinderen, gesteld op een bedrag van € 3.777,41 per maand. De vrouw is bij deze behoeftebepaling uitgegaan van het door haar geschatte huidige inkomen van de man.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd. De man heeft gesteld dat de Turkse rechter de alimentatie heeft bepaald aan de hand van het inkomen van partijen tijdens het huwelijk in 2016. De man heeft verder gesteld dat hij in oktober 2016 om politieke redenen is ontslagen als hoogleraar in Turkije, dat hij in december 2016 naar de Verenigde Staten is gereisd en dat hij in augustus 2017 zijn eerste aanstelling kreeg in Florida. Volgens de man kan zijn huidige inkomen daarom nimmer bepalend zijn voor de vaststelling van de behoefte van de vrouw. De man heeft er op gewezen dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft.
Ter zitting heeft de vrouw hierop naar voren gebracht dat haar behoefte, voor zover deze niet aan de hand van het huidige inkomen van de man kan worden vastgesteld, in ieder geval gelijk is aan de bijstandsnorm. De vrouw heeft daarnaast naar voren gebracht dat zij wel wil werken, maar dat zij dit op dit moment niet kan omdat zij tot 2026 bezig is met een inburgeringscursus.
De rechtbank zal uitgaan van een behoefte van de vrouw ter hoogte van bijstandsniveau (
+€ 1.200,-- per maand) en overweegt daartoe als volgt. De behoefte van de vrouw waarvan de Turkse rechter kennelijk is uitgegaan is, omgerekend naar Euro’s en rekening houdend met de indexering, ongeveer € 150,-- per maand. Naar Nederlandse maatstaven volstaat dit bedrag niet om in eigen levensonderhoud te voorzien. De behoefte van de vrouw is dus hoger. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om uit te gaan van het huidige inkomen van de man, nu hij dit inkomen pas heeft verkregen na het uiteengaan van partijen. Verder is de rechtbank, in het kader van de behoeftigheid van de vrouw, van oordeel dat van de vrouw verwacht kan worden dat zij (deels) gaat werken. Rekening houdend met het feit dat zij een inburgeringscursus volgt, gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw momenteel een bedrag van ongeveer € 600, netto per maand moet kunnen verdienen. Dit betekent dat haar aanvullende behoefte dan ongeveer € 600,-- netto per maand bedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank mag van de vrouw verwacht worden dat zij vanaf 2026 meer gaat werken en een inkomen moet kunnen verdienen rond bijstandsniveau. Vanaf dat moment heeft de vrouw dan geen aanvullende behoefte meer.
Draagkracht man
De rechtbank zal bij de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van genoemd NBI van € 5.662,50 per maand. Op basis van de draagkrachtformule van 60% x [NBI – (0,3 NBI + 1175)] bedraagt de draagkracht van de man € 1.673,-- per maand. Gelet op de door de man te betalen kinderalimentatie van € 1.427,-- per maand betekent dit dat de man in staat is aan partneralimentatie een bedrag van € 246,-- per maand te betalen. Nu de man woonachtig is in de Verenigde Staten zal de rechtbank geen rekening houden met fiscaal voordeel en de partneralimentatie vaststellen op een bedrag van € 246,-- per maand.
De rechtbank zal net als bij de kinderalimentatie de ingangsdatum op heden bepalen. De rechtbank zal als einddatum bepalen 1 januari 2026, nu de vrouw vanaf die datum in staat geacht wordt in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
Het meer of anders verzochte met betrekking tot de partneralimentatie zal worden afgewezen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
verklaart voor recht dat de hierboven genoemde Turkse beschikking van 3 juni 2021 voor erkenning in aanmerking komt voor zover deze ziet op de echtscheiding en de voorzieningen ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid en de kinder- en partneralimentatie;
*
wijzigt genoemde Turkse beschikking van 3 juni 2021 als volgt:
*
bepaalt dat voortaan aan de man en de vrouw gezamenlijk het gezag zal toekomen over de minderjarigen:
- [minderjarige kind 01] , geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats 1] , Verenigde Staten van Amerika,
- [minderjarige kind 02] , geboren op [geboortedag 2] 2012 te [geboorteplaats 2] , Turkije,
- [minderjarige kind 03] , geboren op [geboortedag 3] 2013 te [geboorteplaats 3] , Turkije.
en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat genoemde minderjarigen de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de man gedurende de zomervakantie voor de duur van 25 dagen en gedurende de kerstvakantie voor de duur van 10 dagen omgang zal hebben met genoemde minderjarigen en verklaart deze regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden een kinderalimentatie ten behoeve van genoemde minderjarigen(bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt) van € 1.426,-- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden tot 1 januari 2026 een partneralimentatie van € 246,-- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 9 januari 2024.