ECLI:NL:RBDHA:2024:2968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
NL24.6892
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Braziliaanse vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

Op 6 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Braziliaanse vreemdeling die in bewaring was gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om de zaak aan te houden, ondanks dat de eiser naar het ziekenhuis was gebracht. De rechtbank stelde vast dat de overmachtssituatie in de risicosfeer van de eiser lag en dat hij binnen 24 uur na de oplegging van de maatregel naar het detentiecentrum was overgebracht, wat tijdig werd geacht volgens de Afdelingsjurisprudentie.

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de maatregel van bewaring opgelegd omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de gronden 3a, 3b, 3c en 3i voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de eiser, hoewel hij niet visumplichtig was, zijn recht op verblijf in Nederland had verloren door eerdere aanhoudingen en veroordelingen. De rechtbank verwierp het beroep van de eiser en wees ook het verzoek om schadevergoeding af.

De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkte aan de uitzetting van de eiser naar Brazilië en dat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde bewaringsmaatregel rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een lichter middel. De uitspraak werd gedaan door rechter A. Nieuwenhuis, in aanwezigheid van griffier Z.P. de Wilde.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6892

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Braziliaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. M.G.C. van Riet),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Bij besluit van 20 februari 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld (geregistreerd onder het zaaknummer NL24.7111).
Op 21 februari 2024 heeft de staatssecretaris het inreisverbod opgeheven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld (geregistreerd onder het zaaknummer NL24.7112).
De rechtbank heeft het beroep, gezamenlijk met de zaken NL24.7111 en NL24.7112, op 1 maart 2024 op zitting behandeld. Mr. R.P. Portugies is als waarnemer van eisers gemachtigde verschenen op de rechtbank in Groningen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Ter zitting is gebleken dat eiser niet in persoon kan worden gehoord. Een medewerker van het detentiecentrum heeft door middel van een telehoorverbinding aan de rechtbank laten weten dat eiser naar het ziekenhuis is vervoerd, daar ook gedurende de dag zal blijven en vandaag ook niet zal terugkeren naar het detentiecentrum. Het is onduidelijk wanneer eiser zal terugkeren. De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat uit een notitie volgt dat er een ambulance voor eiser is gebeld en dat eiser naar het ziekenhuis is gebracht. De waarnemer van eisers gemachtigde heeft ter zitting verzocht om aanhouding van de zaak, zodat eiser kan worden gehoord. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak van eiser te aan te houden, nu er geen duidelijkheid bestaat over de duur van de situatie en of eiser op korte termijn kan worden gehoord. Het niet kunnen horen van eiser is een gevolg van overmacht. Deze overmachtssituatie ligt in de risicosfeer van eiser.
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
4. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
5. Eiser stelt dat uit de dossierstukken niet blijkt wanneer eiser is overgebracht naar het detentiecentrum Rotterdam zodat niet kan worden gecontroleerd of dit tijdig, binnen tien uur, is gebeurd.
5.1.
De rechtbank leidt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state van 13 augustus 2021 en 16 november 2022 [1] af dat tijdelijke plaatsing in een politiecel mag om het vervoer naar en de plaatsing in een gespecialiseerde inrichting te regelen, mits dit minder dan 24 uur duurt en vanwege voornoemde organisatorische redenen kan worden gerechtvaardigd. De rechtbank stelt vast dat uit de maatregel van bewaring volgt dat de maatregel op 20 februari 2024 om 21:51 uur aan eiser is opgelegd. De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat eiser op 21 februari 2024 om 14:19 uur is ingesloten op het detentiecentrum Rotterdam. De rechtbank stelt derhalve vast dat eiser binnen 24 uur na de oplegging van de maatregel is ingesloten. De rechtbank is overigens ook niet gebleken dat sprake is van een overschrijding van de duur van de overbrenging, nu eiser op 20 februari 2024 om 17:35 uur is overgenomen en om 18:50 uur aankwam op een plaats bestemd voor verhoor. De overbrenging heeft daarmee één uur en 15 minuten geduurd.
Grondslag
6. Eiser stelt dat er geen geldig terugkeerbesluit aan de maatregel ten grondslag ligt. Op 20 februari 2024 is aan eiser een terugkeerbesluit met inreisverbod uitgereikt. Op 21 februari 2024 is bij reparatiebesluit het inreisverbod ingetrokken en het terugkeerbesluit voor zover het land waarnaar eiser diende terug te keren nader gemotiveerd.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Aan eiser is een terugkeerbesluit uitgereikt op 20 februari 2024. Het beroep daartegen is bij uitspraak van vandaag door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard [2] . Eiser geniet derhalve geen rechtmatig verblijf.
Gronden
7. Ten aanzien van zware grond 3a stelt eiser dat hij Nederland wel op voorgeschreven wijze is ingereisd, toen hij over land van Portugal naar Nederland reisde. De staatssecretaris gaat uit van een verblijf in Nederland ingaande op 23 februari 2023. Dit is niet in overeenstemming met hetgeen eiser heeft verklaard. Eiser verklaart dat hij op 23 oktober 2023 is teruggekeerd naar Portugal. Dat dit zo is lijkt ook voort te vloeien uit de datum afgifte paspoort alsmede de justitiële documentatie. Opvallend is dat er in de periode waarvan eiser verklaart in Portugal te hebben verbleven hij in Nederland niet in aanraking is gekomen met politie en justitie. Verder kan het eiser niet worden verweten dat hij geen stempels in zijn paspoort heeft, omdat hij niet via een luchthaven naar Portugal is gereisd.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a, 3b, 3c en 3i in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris terecht zware grond 3a heeft tegengeworpen. Eiser heeft verklaard dat hij eerst op 23 februari 2023 naar Nederland is gekomen en in oktober 2023 is teruggekeerd naar Portugal. Eiser mag als niet-visumplichtige vreemdeling (hij heeft de Braziliaanse nationaliteit) maximaal een periode van 90 dagen binnen 180 dagen in Nederland of een ander Schengenland verblijven. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers vrije termijn is komen te vervallen nu eiser sinds zijn binnenkomst in Nederland meerdere keren aangehouden is geweest als verdachte van het plegen van misdrijven en ook is veroordeeld voor het plegen van misdrijven (artikel 6 Schengengrenscode jo. 12, eerste lid en onder a, van de Vw). De rechtbank stelt overigens vast dat eiser niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij in oktober 2023 is teruggekeerd naar Portugal, zodat ook in dat licht kan worden geconcludeerd dat de vrije termijn (gerekend vanaf eisers inreis op 23 februari 2023) is overschreden. Voorts heeft de staatssecretaris voldoende overtuigend toegelicht dat eiser op basis van zijn zogeheten CPLP-document alleen aanspraak maakt op verblijf in Portugal voor studie of werk, en dat hij daarmee niet binnen het Schengengebied kan reizen. Verder heeft de staatssecretaris terecht zware grond 3b aan eiser tegengeworpen, eiser heeft namelijk geen melding gemaakt van zijn onrechtmatige verblijf bij de korpschef. Ten aanzien van zware grond 3c heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat eiser op 16 februari 2024 een bevel tot terugkeer naar Portugal heeft ontvangen en zich niet aan deze vertrekplicht heeft gehouden. Ook heeft eiser te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer naar Brazilië (3i). De rechtbank laat, nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, de bespreking van de lichte gronden achterwege.
Lichter middel
8. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, het feit dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de plicht tot terugkeer en de verklaringen van eiser dat hij niet wil terugkeren naar Brazilië, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft gemotiveerd de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, namelijk dat eiser liever in Nederland wil blijven omdat hij hier kan werken, het salaris hoger is dan in Portugal en Brazilië en hij verliefd is op een Nederlandse vrouw, voldoende kenbaar betrokken bij de afweging of een lichter middel kon volstaan. De staatssecretaris heeft terecht gemotiveerd dat hierin geen aanleiding bestaat om een lichter middel op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
9. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Brazilië bestaat. De staatssecretaris heeft op 23 februari 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Ter zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat op 28 februari 2024 een laissez passer-aanvraag is verzonden naar de Braziliaanse autoriteiten.

Conclusie en gevolgen

10. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.NL24.7111.