ECLI:NL:RBDHA:2024:2964

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
23_2917
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek bij de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en de afwijzing daarvan

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over de inzage van gegevens die berusten onder de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). Eiser had op 29 september 2021 verzocht om inzage in zijn gegevens bij de MIVD, maar dit verzoek werd door verweerder, de minister van Defensie, afgewezen op 10 januari 2022. Na bezwaar heeft verweerder op 7 februari 2023 gedeeltelijk inzage gegeven in niet-actuele gegevens, maar eiser was van mening dat er meer niet-actuele gegevens over hem beschikbaar waren.

De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 behandeld via een beeldverbinding, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en verweerder aanwezig waren. Eiser stelde dat de Koninklijke Marechaussee (KMar) in de periode 2013-2021 regelmatig gegevens over hem had opgevraagd, wat volgens hem zou wijzen op het bestaan van meer niet-actuele gegevens bij de MIVD. De rechtbank oordeelde echter dat de KMar om verschillende redenen gegevens kan opvragen en dat dit niet noodzakelijkerwijs verband houdt met de MIVD.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de MIVD meer niet-actuele gegevens over hem had dan de gegevens die al waren verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de uitleg van verweerder over de afwezigheid van gegevens navolgbaar was en dat de nadere zoekslag in bezwaar geen aanleiding gaf om aan te nemen dat er meer gegevens waren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2917

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.P. van Knippenbergh),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over de inzage van gegevens over eiser die berusten onder de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD).
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser om inzage van gegevens bij besluit van 10 januari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 februari 2023 op het bezwaar van eiser heeft verweerder (gedeeltelijk) inzage gegeven in niet-actuele gegevens over eiser.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 29 september 2021 gevraagd om inzage in over hem aanwezige gegevens bij de MIVD. Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 10 januari 2022 afgewezen met als motivering dat alleen inzage mag worden gegeven in niet-actuele gegevens en dat er geen niet-actuele gegevens zijn aangetroffen. In de bezwaarfase heeft verweerder een nadere zoekslag verricht, waarbij alsnog niet-actuele gegevens over eiser zijn aangetroffen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek om inzage in deze gegevens toegewezen, met uitzondering van persoonsgegevens van derden en informatie die inzicht geeft in de werkwijze [1] van de MIVD.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat hij aannemelijk maakt dat de MIVD over meer niet-actuele gegevens over hem beschikt dan aan hem verstrekt. Hij verwijst daartoe naar een overzicht van instanties die zijn gegevens in de Basisregistratie personen (BRP) hebben geraadpleegd. Uit dat overzicht blijkt dat de Koninklijke Marechaussee (KMar) in de periode 2013-2021 regelmatig gegevens heeft opgevraagd over eiser. Verder is er een discrepantie tussen mededelingen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de MIVD over aanwezigheid van gegevens over eiser. Dat pas in bezwaar stukken naar boven zijn gekomen is ook een aanwijzing dat er meer niet-actuele gegevens kunnen zijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank heeft met toestemming van eiser kennisgenomen van de stukken die onderwerp zijn van geschil en die vertrouwelijk door verweerder ter inzage zijn gegeven. [2]
4.1.
Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat hij een bepaald document niet of niet meer heeft en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat het bestuursorgaan dat document toch heeft. [3] Anders dan eiser betoogt, slaagt hij daar niet in. In de navolgende overwegingen legt de rechtbank uit waarom zij tot dit oordeel komt.
4.2.
De omstandigheid dat de KMar in de periode 2013-2021 regelmatig gegevens over eiser uit de Basisregistratie Personen (BRP) heeft opgevraagd, geeft geen aanknopingspunt om aan te nemen dat de MIVD meer (niet-actuele) gegevens over eiser heeft. Zoals verweerder op zitting heeft toegelicht, kan een bevraging van de BRP door de KMar verschillende redenen hebben. Die bevraging hoeft ook niet in verband te staan met de MIVD. Voor een toelichting op de achtergrond van de door eiser bedoelde bevragingen is de KMar de aangewezen instantie. Op zitting heeft eiser desgevraagd laten weten dat hij ook bij de KMar om inzage in zijn gegevens heeft verzocht.
4.3.
De door eiser gestelde discrepantie tussen mededelingen van de AIVD en de MIVD geeft de rechtbank evenmin aanleiding om te twijfelen aan het genoemde standpunt van verweerder. Verweerder heeft naar aanleiding van de hoorzitting in bezwaar navraag gedaan bij de AIVD over een door eiser genoemd document van de AIVD. Daaruit blijkt dat het gaat om een lijst uit 1991 van personen die onderworpen zijn geweest aan een veiligheidsonderzoek. De AIVD en de MIVD hebben hier destijds contact over gehad. Bij de MIVD zijn hierover geen gegevens aangetroffen en dat kan verband houden met de bewaartermijn van 15 jaar voor veiligheidsonderzoeken, aldus verweerder. De rechtbank is van oordeel dat deze uitleg navolgbaar is.
4.4.
Tot slot geeft de omstandigheid dat de nadere zoekslag in bezwaar alsnog gegevens over eiser heeft opgeleverd ook geen aanleiding om aan te nemen dat de MIVD meer niet-actuele gegevens over eiser heeft. Herstel van eventuele gebreken in de besluitvorming is een doel van de bezwaarprocedure en een nadere zoekslag kan daar onderdeel van zijn. In het bestreden besluit is toegelicht dat de zoekslag is uitgebreid naar archieven van de Luchtmacht Inlichtingendienst. De rechtbank ziet geen aanknopingspunt om aan te nemen dat de in bezwaar uitgebreide zoekslag onvoldoende grondig is verricht.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
6 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 84, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wiv 2017.
2.Op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:176 (onder 7.2).