ECLI:NL:RBDHA:2024:2961
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een vreemdeling, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling was genomen. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit primaire besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Tijdens de uitspraak werd opgemerkt dat er eerder op dezelfde dag een uitspraak was gedaan in een andere zaak (zaaknummer AWB 22/4426) die betrekking had op het beroep van verzoeker. Hierdoor was het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer nodig, en werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.
De voorzieningenrechter, mr. W. Anker, heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.