ECLI:NL:RBDHA:2024:2959
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.H.T. van Boxmeer, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de tijdelijke bescherming van verzoeker per 4 september 2023 werd beëindigd. In een eerdere uitspraak van 1 september 2023 was dit besluit geschorst totdat er uitspraak zou worden gedaan op het beroep. Op 6 februari 2024 trok de staatssecretaris het besluit van 3 juli 2023 in, maar verzoeker gaf aan nog steeds belang te hebben bij vernietiging van dit besluit. In een brief van 8 februari 2024 werd meegedeeld dat de tijdelijke bescherming van verzoeker na 4 maart 2024 zou eindigen. Verzoeker heeft vervolgens opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij tijdens de verdere behandeling van het beroep aanspraak kan blijven maken op de rechten die verbonden zijn aan de status van tijdelijk beschermde.
De voorzieningenrechter heeft op basis van de artikelen 8:87 en 8:83 van de Awb geoordeeld dat er onverwijlde spoed aanwezig is om de eerder getroffen voorlopige voorziening aan te vullen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoeker om de rechten van tijdelijk beschermde te behouden zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om deze rechten per 4 maart 2024 te beëindigen. De voorzieningenrechter heeft het nieuwe verzoek om voorlopige voorziening gegrond verklaard en bepaald dat verzoeker de rechten die verbonden zijn aan de status van tijdelijk beschermde blijft behouden tot vier weken nadat definitief op het beroep is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.