ECLI:NL:RBDHA:2024:2958
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublinverordening en bewaring
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde S. George, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen op grond van de Dublinverordening. De staatssecretaris stelde dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De verzoeker had op 4 januari 2024 in bewaring gestaan en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde dat hij voor de behandeling van zijn beroep zou worden overgedragen aan Kroatië.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er spoed was geboden, omdat de overdracht aan Kroatië uiterlijk op 7 maart 2024 moest plaatsvinden. De rechtbank stelde vast dat het beroep van de verzoeker niet tijdig kon worden afgehandeld binnen deze termijn. De voorzieningenrechter vond het belang van de verzoeker om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn beroep zwaarder wegen dan het belang van de staatssecretaris om de verzoeker eerder over te dragen. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 875.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De relevante wetgeving die in deze zaak is toegepast omvat de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening (EU) nr. 604/2013.