ECLI:NL:RBDHA:2024:2958

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
NL24.5354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublinverordening en bewaring

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde S. George, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen op grond van de Dublinverordening. De staatssecretaris stelde dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De verzoeker had op 4 januari 2024 in bewaring gestaan en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde dat hij voor de behandeling van zijn beroep zou worden overgedragen aan Kroatië.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er spoed was geboden, omdat de overdracht aan Kroatië uiterlijk op 7 maart 2024 moest plaatsvinden. De rechtbank stelde vast dat het beroep van de verzoeker niet tijdig kon worden afgehandeld binnen deze termijn. De voorzieningenrechter vond het belang van de verzoeker om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn beroep zwaarder wegen dan het belang van de staatssecretaris om de verzoeker eerder over te dragen. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 875.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De relevante wetgeving die in deze zaak is toegepast omvat de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening (EU) nr. 604/2013.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5354

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S. George).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij brief van 14 februari 2024 verzocht om de voorlopige voorziening
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat vereist, gelet op de betrokken belangen.
2. De rechtbank stelt vast dat verzoeker op 4 januari 2024 in bewaring is gesteld. Bij besluit van 12 februari 2024 is de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] , omdat Kroatië daarvoor verantwoordelijk is, op grond van de Dublinverordening. [2] Op 13 februari 2024 heeft verzoeker tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Ingevolge artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening en het beleid zoals neergelegd in onderdeel C2/11 van de Vc [3] , mag een tijdig ingediende voorlopige voorziening in Nederland worden afgewacht. Dit betekent dat door het ingediende rechtsmiddel thans niet tot overdracht kan worden overgegaan.
3. Ingevolge artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening dient de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat van de vreemdeling die in bewaring wordt gehouden, zo spoedig mogelijk te worden uitgevoerd als praktisch mogelijk is en uiterlijk binnen zes weken vanaf de impliciete of expliciete aanvaarding van het claimverzoek door een andere lidstaat, dan wel vanaf het tijdstip waarop het beroep of bezwaar niet langer opschortende werking heeft overeenkomstig artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening. Dit betekent dat verzoeker op uiterlijk 7 maart 2024 dient te worden overgedragen aan Kroatië. De voorzieningenrechter stelt, gelet op het navolgende, vast dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat het beroep van verzoeker niet kan worden afgehandeld binnen deze uiterste overdrachtstermijn. De vereiste spoed is daarmee gegeven.
4. De behandeling van het beroep tegen het bestreden besluit (zaaknummer NL24.5353) is gepland op een zitting van 6 maart 2024. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoeker om bij de behandeling van zijn beroep aanwezig te zijn zwaarder dan het belang van verweerder om verzoeker daarvóór al over te dragen. De voorzieningenrechter zal dan ook bij wijze van ordemaatregel het verzoek om voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toewijzen op de hierna te melden wijze.
5. De voorzieningenrechter ziet in de toewijzing van het verzoek aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 875 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Kroatië tot een week nadat de uitspraak op het beroep met zaaknummer NL24.5353 bekend is gemaakt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Vreemdelingencirculaire 2000.