ECLI:NL:RBDHA:2024:2957
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming voor verzoeker in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zou eindigen op 4 maart 2024. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen zou kunnen behouden tijdens de behandeling van het beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht buiten zitting uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat het beëindigen van de tijdelijke bescherming op 4 maart 2024 verzoeker zou benadelen, aangezien het beroep nog niet was afgedaan. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van verzoeker om de voorzieningen te behouden zwaarder wogen dan de belangen van de staatssecretaris om de bescherming te beëindigen.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit geschorst totdat er uitspraak is gedaan op het beroep. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.