ECLI:NL:RBDHA:2024:2955
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van gronden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een vreemdeling, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. Het primaire besluit, dat op 30 juni 2022 was genomen, leidde tot bezwaar van de verzoeker. Echter, het bezwaar werd door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard in het bestreden besluit van 24 augustus 2022.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat het verzoekschrift van de verzoeker geen gronden bevatte, zoals vereist volgens artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. De voorzieningenrechter heeft de verzoeker in een aangetekende brief van 22 juli 2022 verzocht om binnen twee weken alsnog gronden in te dienen, maar hierop is geen reactie gekomen.
Gelet op het ontbreken van gronden heeft de voorzieningenrechter het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.