ECLI:NL:RBDHA:2024:2954
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake aanvraag verblijfsvergunning regulier
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 augustus 2022, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de eiser zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb het beroepschrift ten minste de gronden van het beroep moet bevatten. Aangezien het beroepschrift van de eiser geen gronden bevatte, heeft de rechtbank de eiser op 22 september 2022 per aangetekende brief verzocht om binnen vier weken alsnog gronden in te dienen. De eiser heeft hierop echter niet gereageerd.
Gelet op het ontbreken van gronden heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitspraak.