ECLI:NL:RBDHA:2024:2943

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 2814
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven na meerdere geweldsincidenten en de beoordeling van letselschade

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de hoogte van de hem toegekende uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven beoordeeld. Eiser, afkomstig uit Polen, had een aanvraag ingediend voor een uitkering na drie incidenten met letsel in een periode van een jaar. De Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) had de aanvraag aanvankelijk afgewezen, maar na bezwaar werd een uitkering van € 1.000,- toegekend op basis van letselschade categorie 1. Eiser stelde dat hij recht had op een hogere uitkering, namelijk categorie 3, vanwege blijvende klachten na het laatste incident op 16 maart 2021, waarbij hij door een medebewoner was mishandeld.

De rechtbank beoordeelt of de klachten van eiser, waaronder nek- en hoofdpijn, verwondingen aan zijn linkerhand en psychisch letsel, het gevolg zijn van het laatste incident. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is om de klachten te relateren aan het geweldsincident. De medische adviezen die door de CSG zijn ingewonnen, wijzen op degeneratieve afwijkingen die niet direct aan het trauma kunnen worden toegeschreven. Eiser had al voor het incident medische klachten en er zijn geen nieuwe klachten vastgesteld die aan het geweldsincident kunnen worden gekoppeld.

De rechtbank oordeelt dat de CSG in redelijkheid de uitkering op basis van letselcategorie 1 heeft kunnen toekennen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische informatie en de noodzaak om causale verbanden tussen letsel en incidenten duidelijk aan te tonen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2814

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] (Polen), eiser,

en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG), verweerster

(gemachtigde: mr. H.K.M. Timmermans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de hem toegekende uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (het schadefonds). [1]
1.1.
Verweerster heeft de aanvraag van eiser om een uitkering met het primaire besluit
van 11 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 maart 2023 is het bezwaar van eiser gegrond verklaard en heeft verweerster aan eiser alsnog een uitkering van
€ 1.000,- (letselschadecategorie 1) toegekend.
1.2.
Verweerster heeft een verweerschrift en enkele nadere reacties ingediend.
1.3.
Het beroep is op 24 januari 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting
behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door A. Gawlowska (tolk). Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
Op 25 januari 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds. Hij is op 16 maart 2021 door een medebewoner mishandeld. Eiser heeft gesteld dat hij als gevolg daarvan nek- en hoofdpijnklachten, verwondingen aan zijn linkerhand en glas- en brandwonden op zijn buik heeft opgelopen. Voorts noemt hij psychisch letsel, bestaande uit angsten om nog meer pijn te ervaren. Eiser heeft op 24 maart 2021 bij de politie aangifte gedaan van dit incident. De zaak is geseponeerd vanwege onvoldoende bewijs.
2.2.
Vóór het incident op 16 maart 2021 hebben twee andere incidenten plaatsgevonden. Eiser heeft op 9 februari 2020 bij een gevecht een hersenschudding en letsel aan zijn linkerpink opgelopen. Op 11 augustus 2020 is hij in elkaar geslagen, waarbij hij een nieuwe breuk aan een van zijn vingers heeft opgelopen. Er zou ook sprake zijn van hoofdpijn, duizeligheid en klachten van wazig zien. [2]
2.3.
Eiser is na het laatste incident op 16 maart 2021 onderzocht op de spoedeisende hulp (SEH). Bij brief van 18 maart 2021 heeft de behandelend neuroloog de huisarts van eiser meegedeeld dat aan eiser uitleg is gegeven over zijn klachten verband houdend met een hersenschudding en over de spierklachten in de nek.
2.4.
Bij besluit van 14 september 2021 heeft verweerster eiser betreffende het geweldsmisdrijf van 11 augustus 2020 een uitkering toegekend van € 2.500,- (categorie 2 voor het letsel aan de rechterhand waarbij een operatie nodig was). Het UWV heeft eiser met ingang van 7 februari 2022 een WIA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eiser heeft op enig moment in 2022 voor zijn aanhoudende (nek)klachten medische hulp gezocht in Polen.
Waar gaat deze zaak over?
2.5.
Bij het primaire besluit is de aanvraag van eiser aanvankelijk afgewezen. De op
16 maart 2021 opgelopen hersenschudding en de spierklachten aan de nek worden niet als ernstig letsel aangemerkt. Er is, hoewel hierom is gevraagd aan de gemachtigde van eiser, geen aanvullende medische informatie ontvangen waaruit blijkt dat het letsel aan de pols is verergerd door het incident op 16 maart 2021. Er is geen objectieve informatie over de psychische klachten ingediend.
2.6.
In bezwaar heeft eiser medische stukken uit Polen ingediend [3] . Daarin is, samengevat, vermeld dat bij onderzoek van de cervicale wervelkolom (CWK) is gebleken van degeneratieve veranderingen in de tussenwervelgewrichten met een chronisch pijnsyndroom van de werkvelkolom en dat ter hoogte van C6/C7 sprake is van een vernauwd lumen en stenose. Voorts is sprake van een status na fractuur van de Th1-wervel, geen botverbinding.
2.7.
In het medisch advies van de arts M.L. de Weerd van 5 januari 2023 is geadviseerd tot indeling in letselcategorie 1 in verband met de fractuur Th1 en categorie 1 voor de pijn in de ruggengraat met wortelsymptomen. De arts spreekt zich uitdrukkelijk niet uit over de causaliteit. Bij het bestreden besluit heeft verweerster de indeling in de geadviseerde categorie gevolgd.
Standpunten van partijen
3.1.
Eiser meent dat hij voor een uitkering behorend bij letselcategorie 3 (uitkering van € 5.000,-) in aanmerking moet komen. Met name als gevolg van de blessure aan de CWK door het incident op 16 maart 2021 kan hij niet werken. Er is mogelijk een operatie nodig, waarbij twee wervels van de CWK moeten worden vervangen door kunstmatige wervels. Er is sprake van permanent letsel en hij is permanent beperkt. Hij verwijst tevens naar de medische stukken uit Polen. [4]
3.2.
Verweerster ziet geen aanleiding om eiser een hogere letselcategorie toe te kennen en verwijst naar het medisch advies van 22 mei 2023 naar aanleiding van de door eiser ingediende stukken. [5]
3.3.
Eiser heeft bij brieven van 23 juni 2023, 27 juli 2023 en 31 augustus 2023 verwezen naar de verzekeringsgeneeskundige rapportage [6] met de kritische functionele mogelijkheden Lijst, de toekenning van de WIA-uitkering en de brief van de neuroloog van 23 augustus 2023. Verweerster heeft daarop gereageerd bij brieven van 14 juli 2023 en 9 november 2023 met verwijzing naar het medisch advies van 8 november 2023.
3.4.
Eiser heeft op 13 en 19 januari 2024 nog een brief van de neuroloog van 10 januari 2024 ingezonden, waarin volgens de vertaling is vermeld dat mogelijk sprake is van “posttraumatische cerebrasthenie en een drugsdepressief syndroom”. Voorts heeft hij een brief van een psychiater van 16 januari 2024 ingezonden. Daarin is vermeld dat eiser vanaf 2011 onder behandeling is en er momenteel sprake is van een depressieve stemming en talrijke pijnklachten.
Het oordeel van de rechtbank
4.1.
Het geschil ziet hoofdzakelijk op de vraag of de vastgestelde nekaandoening en de daaruit voortvloeiende klachten het gevolg zijn van het incident op 16 maart 2021.
In het advies van de medisch adviseur van 22 mei 2023 is vermeld dat het MRI-onderzoek van januari 2023 een vernauwing laat zien op het niveau van de cervicale wervels C5-C7. Dit is gebaseerd op degeneratieve afwijkingen. Zeer vermoedelijk ten gevolge van de leeftijd en mogelijk iets geïnduceerd door het trauma. Er zijn echter onvoldoende aanwijzingen om dit volledig aan het trauma toe te wijzen. In het advies van
9 november 2023 is nog vermeld dat zowel onderzoek in Polen als in Nederland degeneratieve afwijkingen laten zien in de cervicale wervelkolom. Degeneratieve afwijkingen zijn geen traumatische afwijkingen, maar afwijkingen die toenemen met de leeftijd. Dat wil niet zeggen dat een trauma op het hoofd of nek de klachten niet kunnen verergeren of initiëren. Deze klachten op zichzelf, waarbij geen duidelijk letsel is geconstateerd, kunnen echter niet leiden tot het toekennen van een hogere categorie. Uit de informatie van de verzekeringsarts blijkt dat er sprake is van blijvende fysieke klachten, maar die worden hoofdzakelijk veroorzaakt door de klachten aan de rechterhand en -arm, in combinatie met verminderde psychische belastbaarheid. Er zijn dus wel (blijvende) beperkingen, maar die worden niet (of in mindere mate) veroorzaakt door de nekaandoening.
4.2.
Verweerster heeft zich mogen baseren op voornoemde medische adviezen, omdat deze op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusie daarop aansluit. De door eiser ingebracht medische informatie maakt niet dat aan de juistheid van deze medische adviezen moet worden getwijfeld, omdat uit die informatie niet volgt dat de medische adviezen waar verweerster zich op baseert onjuist zijn dan wel dat – anders dan uit de adviezen is af te leiden – de nekaandoening in overwegende mate is veroorzaakt door het incident op 16 maart 2021. Verder is niet aannemelijk dat de psychische klachten van eiser tot toekenning van een uitkering passend bij een hogere categorie kunnen leiden. Hierbij is van belang dat de uit de informatie die eiser heeft overgelegd volgt dat hij al voor het incident van 16 maart 2021 onder behandeling stond voor klachten op dat gebied en dat in een betrekkelijk korte periode meerdere geweldsincidenten hebben plaatsgehad die hierop al dan niet van invloed konden zijn. Nu verder op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat nieuwe klachten zijn ontstaan of bestaande klachten zijn verergerd ten gevolge van het specifieke incident van 16 maart 2021, kan hetgeen eiser hierover stelt en heeft overgelegd niet tot een andersluidend besluit aanleiding geven.
4.3.
Voor zover eiser in dit verband heeft verwezen naar de posttraumatische cerebrasthenie en het drugsdepressief syndroom, overweegt de rechtbank dat deze informatie dateert van na het bestreden besluit en dat uit de informatie niet duidelijk blijkt of sprake is van een hypothese of een vastgestelde diagnose en indien sprake is van een diagnose: welke diagnose per welke datum kan worden gesteld. Al hierom kan deze informatie niet zonder meer afdoen aan het bestreden besluit. Verweerster heeft daarover verder ter zitting meegedeeld dat het een neurologische aandoening betreft en dat eiser al bekend was met neurologische klachten. Hij was immers op 16 maart 2021 voorafgaand aan het incident net terug van een neurologisch consult in het ziekenhuis. Ook hieruit volgen daarom geen aanwijzingen dat de genoemde aandoeningen (direct) zijn te relateren aan het incident op 16 maart 2021. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerster en ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen om verweerster hier nog nader op te laten reageren.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerster aan eiser in redelijkheid een uitkering op basis van categorie 1 heeft kunnen toekennen.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (WSG), de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 augustus 2021 (het beleid), de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven
2.Uit de omtrent eiser uitgebrachte verzekeringsgeneeskundige rapportage van 13 januari 2022 van het onderzoek op 10 januari 2022 in het kader van een WIA-beoordeling door het UWV, met 10 februari 2020 als eerste datum van arbeidsongschiktheid.
3.Verslag van CT-onderzoek van specialist radiodiagnostiek van 4 juli 2022, brieven van een neuroloog van 3 augustus 2022, 14 september 2022 en 23 november 2022 en een brief van een deskundige op het gebied van neurochirurgie en neurotraumatologie, van 22 november 2022.
4.Verslag van MRI-onderzoek van de cervicale wervelkolom op 19 januari 2023 en de brief over een consult op 21 maart 2023.
5.Genoemd onder noot 4.
6.Genoemd onder noot 2.