ECLI:NL:RBDHA:2024:2913
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid beroep asielverzoek wegens ontbreken procesbelang na overdracht aan Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser was overgedragen aan Duitsland, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielverzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen op de zitting van 20 februari 2024, ondanks dat zij hiervan op de hoogte waren gesteld. De gemachtigde van de eiser heeft op 15 februari 2024 laten weten dat er sinds de overdracht op 29 januari 2024 geen contact meer was geweest met de eiser.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen of de eiser nog procesbelang had, gezien het ontbreken van contact met zijn gemachtigde. De rechtbank concludeert dat de eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de inhoudelijke behandeling van zijn beroep, wat leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier, en is openbaar uitgesproken.
De eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week na de verzending van de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien hij het niet eens is met deze uitspraak.