ECLI:NL:RBDHA:2024:2911
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder gronden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag op 5 juli 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 12 september 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoekschrift van verzoeker geen gronden bevatte, zoals vereist volgens de artikelen 6:5 en 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ondanks een verzoek aan verzoeker om binnen twee weken alsnog gronden in te dienen, is hierop geen reactie gekomen. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De zaak is geregistreerd onder zaaknummer AWB 22/4649 en is behandeld in Middelburg.