ECLI:NL:RBDHA:2024:291

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
NL23.33039 en NL23.33040
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielverzoek en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser, die van Syrische nationaliteit is en in Nederland verblijft. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 oktober 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser is het hier niet mee eens en stelt dat hij nare ervaringen heeft gehad met de Oostenrijkse autoriteiten en dat hij niet vertrouwt op een correcte behandeling bij terugkeer naar Oostenrijk. Hij heeft ook een zuster in Nederland en wil zich bij haar voegen.

De rechtbank overweegt dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Oostenrijk zijn verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen niet nakomt. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich aan hun verplichtingen houden. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat zijn vingerafdrukken onterecht zijn afgenomen of dat hij niet in Oostenrijk kan klagen over de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Oostenrijk onevenredige hardheid zou betekenen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier, en is openbaar gemaakt op 5 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.33039 en NL23.33040
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 oktober 2023 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk
ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het er niet mee eens dat zijn asielverzoek in Oostenrijk inhoudelijk wordt behandeld. Zijn vingerafdrukken zijn daar gedwongen afgenomen, Oostenrijk was voor hem enkel een doorreisland. Ook hij heeft nare ervaringen met de Oostenrijkse autoriteiten gehad en vertrouwt hij er niet op dat hij bij terugkeer wel op een correcte manier zal worden behandeld. De zuster van eiser woont in Nederland, hij heeft er belang bij om zich bij een familielid te voegen. Ten slotte zou, nu overdracht van onevenredige hardheid getuigt, toepassing gegeven moeten worden aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank ziet allereerst geen aanleiding om het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk te verklaren, nu eiser niet vrijwillig uit Nederland is vertrokken.
6. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Oostenrijk dit niet doet.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Het enkele feit dat eiser zijn vingerafdrukken gedwongen zouden zijn afgenomen betekent niet dat er niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Op grond van artikel 14 van de Dublinverordening zijn de lidstaten immers verplicht om illegale vreemdelingen te registreren. Voor zover eiser stelt dat hij in Oostenrijk geen asielaanvraag wilde doen, overweegt de rechtbank dat de intentie op grond van de Dublinverordening niet relevant is voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat. Het feit dat eiser geen asiel wilde aanvragen in Oostenrijk en wilde doorreizen naar Nederland, maakt dus niet dat Oostenrijk ten onrechte als verantwoordelijke lidstaat is aangemerkt.
6.2
Met het fictieve claimakkoord garandeert Oostenrijk dat eisers asielverzoek in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld met toepassing van alle voor Oostenrijk geldende Europese wet- en regelgeving op het gebied van het asielrecht. Als eiser in Oostenrijk toch wordt geconfronteerd met tekortkomingen of problemen bij de behandeling of beoordeling van zijn asielaanvraag, in de opvangvoorzieningen of anderszins, ligt het op zijn weg hierover bij de Oostenrijkse autoriteiten te klagen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem onmogelijk is. Het is niet gebleken dat verweerder het asielverzoek van eiser, vanwege zijn in Nederland verblijvende zuster, aan zich diende te trekken. Tussen hen bestaat immers geen bijzondere afhankelijkheidsrelatie.
7. Verweerder heeft tot slot voldoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestond om de aanvraag van eiser onverplicht in behandeling te nemen op grond van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht aan Oostenrijk van onevenredige hardheid zou getuigen. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat eiser niet overgedragen kon worden aan Oostenrijk.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [2] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige
voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van
J. Dommerholt, griffier
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de
rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U
moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is
verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw
verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak
op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrechter (Awb).
2.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.