ECLI:NL:RBDHA:2024:291
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielverzoek en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser, die van Syrische nationaliteit is en in Nederland verblijft. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 oktober 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser is het hier niet mee eens en stelt dat hij nare ervaringen heeft gehad met de Oostenrijkse autoriteiten en dat hij niet vertrouwt op een correcte behandeling bij terugkeer naar Oostenrijk. Hij heeft ook een zuster in Nederland en wil zich bij haar voegen.
De rechtbank overweegt dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Oostenrijk zijn verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen niet nakomt. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich aan hun verplichtingen houden. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat zijn vingerafdrukken onterecht zijn afgenomen of dat hij niet in Oostenrijk kan klagen over de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Oostenrijk onevenredige hardheid zou betekenen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier, en is openbaar gemaakt op 5 januari 2024.