ECLI:NL:RBDHA:2024:2909
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak zonder ingediende gronden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 juli 2022 was afgewezen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 8 september 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoekschrift van verzoeker geen gronden bevatte, zoals vereist volgens de artikelen 6:5 en 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ondanks een verzoek van de voorzieningenrechter aan verzoeker om binnen twee weken alsnog gronden in te dienen, is hierop geen reactie gekomen. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, wat betekent dat het verzoek niet inhoudelijk behandeld kan worden. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.