ECLI:NL:RBDHA:2024:2907

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
NL24.298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 26 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat andere lidstaten, zoals Duitsland, het unierecht en de grondrechten respecteren. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.

Eiser heeft ook een beroep gedaan op het C.K.-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin hij stelt dat overdracht aan Duitsland een reëel risico op een aanzienlijke achteruitgang van zijn medische situatie met zich meebrengt. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor deze claim. De overgelegde medische informatie wijst niet op een verslechtering van zijn gezondheidstoestand bij overdracht naar Duitsland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.2998
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E. Ceylan),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland volgens de staatssecretaris verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, L. Pomper als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gelet op het toenemend geweld en de problemen in de opvang. Ter onderbouwing hiervan wijst eiser op artikelen van de Telegraaf, NRC, NOS, AD, de Volkskrant en WNL. Verder vreest eiser dat hij na overdracht aan Duitsland zal worden uitgezet, omdat zijn asielaanvraag is afgewezen. De Duitse autoriteiten hebben namelijk een nieuwe wet aangenomen waarin het makkelijker wordt om asielzoekers uit te zetten.
6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser hier niet in is geslaagd. Uit landeninformatie is wel bekend dat in Duitsland rechtsextremistisch geweld plaatsvindt tegen asielzoekers, maar de staatssecretaris heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat eiser hiertegen geen bescherming kan vragen van de Duitse autoriteiten. Ook is niet gebleken dat de gemelde problemen de Duitse autoriteiten onverschillig laten. Dit blijkt ook niet uit de artikelen die eiser in beroep heeft overgelegd. Daarbij heeft de staatssecretaris kunnen betrekken dat de Duitse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij eiser conform de geldende regels zullen behandelen. Als eiser vindt dat hij onrechtmatig wordt behandeld, of andere problemen ervaart, kan hij daarover klagen of aangifte doen bij de daarvoor geschikte instanties in Duitsland. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem niet mogelijk is en dat de Duitse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) heeft zich in haar arrest van 30 november 20232 uitgelaten over het toetsingskader van indirect refoulement in het kader van de Dublinprocedure. Hieruit volgt dat de rechtbank niet mag onderzoeken of er in Duitsland een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat, wanneer de rechtbank niet vaststelt dat er in Duitsland sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken.3 Meningsverschillen tussen de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de verzoekende lidstaat, enerzijds, en van de aangezochte lidstaat, anderzijds, over de uitlegging van de materiële voorwaarden voor internationale bescherming tonen niet aan dat er sprake is van systeemfouten.4 Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake zou zijn van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Duitsland. Daarom mag de rechtbank niet onderzoeken of er in Duitsland een risico op schending van
2 ECLI:EU:C:2023:934.
3 ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 142.
4 ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 142.
het beginsel van non-refoulement bestaat. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische situatie
9. Eiser doet verder een beroep op het arrest C.K. van het Hof van Justitie.5 Eiser stelt dat overdracht aan Duitsland een reëel en bewezen risico oplevert van een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische situatie. Eiser was van 22 december 2023 tot en met 26 januari 2024 opgenomen vanwege een psychose. Hij heeft in beroep ter onderbouwing hiervan medische stukken overgelegd. Volgens eiser heeft de staatssecretaris niet onderzocht of eiser kon worden gehoord en ook onvoldoende de gevolgen voor de gezondheidstoestand van eiser bij overdracht naar Duitsland onderzocht. Er is ten onrechte geen FMMU-onderzoek dan wel geen BMA-onderzoek verricht.
10. De beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht voor de conclusie dat sprake is van een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van eisers gezondheidstoestand, als bedoeld in het C.K.-arrest. Uit de overgelegde medische stukken volgt dat eiser een waarschijnlijk een schizofreniforme stoornis heeft die mogelijk geluxeerd is door cannabisgebruik en dat hij één maand opgenomen is geweest. Ook volgt daaruit dat hij is ontslagen en dat er medicatie is voorgeschreven waarmee zijn stoornis onder controle is. Uit de overgelegde medische informatie volgt niet dat eisers gezondheidstoestand achteruit gaat als hij aan Duitsland wordt overgedragen. De staatssecretaris heeft in de overgelegde informatie geen aanleiding hoeven zien om een BMA-advies te vragen. De staatssecretaris is daarnaast pas tijdens de beroepsprocedure bekend geworden met de medische documenten. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de staatsecretaris op de hoogte was of kon zijn van eisers gezondheidstoestand ten tijde van het nemen van het besluit. De staatssecretaris heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om een BMA- of FMMU-onderzoek te laten verrichten. Ook is er geen aanleiding om nu alsnog een medisch advies te vragen of eiser in staat was gehoord te worden. Het verslag van de gehoren bevat geen aanwijzingen dat eiser niet in staat was om gehoord te worden. Ook de overgelegde medische informatie geeft geen handvat om te oordelen dat eiser vóór zijn psychose niet in staat was om gehoord te worden. Verder zijn er ook geen aanwijzingen dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden de medische voorzieningen in Duitsland van vergelijkbare kwaliteit geacht te zijn en dat deze voorzieningen ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan eiser om aan te tonen dat dit niet het geval is. Hierin is eiser niet geslaagd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
5 HvJ 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127 (C.K. e.a. tegen Slovenië).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 februari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.