ECLI:NL:RBDHA:2024:2891

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
NL24.5085
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en belangenafweging in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Poolse nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 5 februari 2024 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 februari 2024, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, ondanks de erkenning van de verweerder dat er tijdens de overbrenging onrechtmatig gebruik was gemaakt van handboeien. De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat deze in het voordeel van de verweerder uitviel, gezien de risico's van onttrekking aan toezicht door de eiser. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verweerder voldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure van de eiser, die op 24 februari 2024 zou plaatsvinden. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank heeft de verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 februari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.5085
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. R.P. Duijn), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Kruk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1982.
Handboeien
2. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is omdat tijdens zijn overbrenging onrechtmatig gebruik is gemaakt van handboeien. Verweerder heeft ter zitting erkend dat sprake is van een gebrek in het voortraject. Anders dan eiser heeft bepleit, maakt dit de maatregel van bewaring niet direct onrechtmatig: er moet een belangenafweging plaatsvinden. Mede gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd (zie hierna onder 3 en 4), valt de belangenafweging in dit geval uit in het voordeel van verweerder. De beroepsgrond slaagt niet.
Gronden van de maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft deze gronden niet betwist. De rechtbank overweegt dat feitelijke juistheid van de zware gronden voldoende is gemotiveerd. Hieruit volgt al dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. De feitelijke juistheid van de lichte gronden en het risico op onttrekking dat daaruit volgt, zijn ook voldoende gemotiveerd.
Voortvarendheid
5. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Verweerder is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld nadere stukken te uploaden waaruit blijkt welke uitzettingshandelingen hij heeft verricht. Verweerder heeft op 19 februari 2024 stukken geüpload. Eiser heeft de rechtbank dezelfde dag laten weten geen aanleiding te zien voor een nadere reactie.
6. Uit de processtukken en de stellingen van verweerder ter zitting blijkt dat eiser op 5 februari 2024 in bewaring is gesteld en dat op 8 februari 2024 een eerste vertrekgesprek is gevoerd. Op 8 februari 2024 is ook een terug-en overnameverzoek ingediend bij de Poolse autoriteiten. Op 9 februari 2024 is daarop een akkoord ontvangen. Vervolgens is op 12 februari 2024 een vluchtaanvraag ingediend en verzonden naar de KMAR. Omdat de KMAR niet direct reageerde, is op 15 februari 2024 een rappel naar de KMAR gestuurd. Dezelfde dag is het vluchtakkoord afgegeven. Eiser zal op 24 februari 2024 worden uitgezet naar Polen. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan eisers uitzetting. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
7. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel omdat hij alcoholverslaafd is en omdat hij bezig was zelf zijn terugkeer te regelen via de stichting Barka. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met deze omstandigheden.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de maatregel van bewaring blijkt dat eiser tijdens het gehoor voor inbewaringstelling door een arts is onderzocht en medicatie heeft gekregen voor zijn alcoholverslaving. Daarnaast heeft verweerder in de belangenafweging
ten aanzien van het lichter middel betrokken dat eiser voor zijn verslaving hulp kan krijgen in het detentiecentrum en dat die medische zorg gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. Over de stichting Barka heeft verweerder in de belangenafweging meegenomen dat eiser toen hij vrij was een afspraak met hen heeft gemist en dat hij ook vanuit het detentiecentrum contact kan zoeken met de stichting Barka. De rechtbank oordeelt dat verweerder de door eiser genoemde omstandigheden voldoende heeft betrokken en daarin geen aanleiding heeft hoeven zien een lichter middel op te leggen.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Gelet op het geconstateerde gebrek in rechtsoverweging 2. veroordeelt de rechtbank verweerder wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 februari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.