In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Poolse nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 5 februari 2024 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 februari 2024, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, ondanks de erkenning van de verweerder dat er tijdens de overbrenging onrechtmatig gebruik was gemaakt van handboeien. De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat deze in het voordeel van de verweerder uitviel, gezien de risico's van onttrekking aan toezicht door de eiser. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verweerder voldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure van de eiser, die op 24 februari 2024 zou plaatsvinden. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank heeft de verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 februari 2024.