ECLI:NL:RBDHA:2024:2887

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
NL24.5893
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met zicht op uitzetting naar Marokko

Op 5 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die afkomstig is uit Marokko. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 15 februari 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 1 maart 2024, die via telehoren werd gehouden, was eiser aanwezig vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde, mr. S. Toughza, de zitting bijwoonde in Groningen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de gronden van de staatssecretaris beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser had geen rechtmatig verblijf en er bestond een risico dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat er zicht op uitzetting naar Marokko was, ondanks de lange duur van de lp-aanvraag. De staatssecretaris had nieuwe vingerafdrukken toegevoegd aan de aanvraag en de verhoudingen met de Marokkaanse autoriteiten waren verbeterd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris alle relevante omstandigheden had meegewogen en dat er geen aanleiding was om een lichter middel dan bewaring op te leggen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5893

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. E. El Assrouti),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. Mr. S. Toughza is als waarnemer van eisers gemachtigde verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan één of meer andere voor hem/haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag en gronden
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en heeft een terugkeerbesluit opgelegd gekregen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de zware gronden 3a, 3b, 3d, 3e en 3i in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Eiser beschikt niet over een geldig grensoverschrijdingsdocument en heeft ook verklaard dat hij Nederland niet op voorgeschreven wijze is ingereisd. Verder heeft eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken door geen melding te maken van zijn illegale verblijf in Nederland. Eiser werkt niet voldoende mee aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit; eiser is al sinds 2000 in Nederland en het Schengengebied en heeft tot op heden nooit enige actie ondernomen om aan documenten te komen om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Verder staat eiser bekend onder verschillende aliassen. Ook heeft eiser te kennen gegeven dat eiser geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer. Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de bespreking van de lichte gronden achterwege.
Lichter middel
5. Eiser stelt dat de staatssecretaris met een lichter middel had kunnen volstaan. Eiser is een bekend gezicht in Groningen en wordt ondersteund door Stichting Inlia en is daar veelvuldig. Daarnaast kennen vele wijkagenten eiser en kennen zij ook zijn situatie. Eiser stelt dat een uitzettingsprocedure heel goed kan worden uitgevoerd terwijl hij in vrijheid verkeert. Bij het toekennen van een laissez passer (lp) is hij zeer goed traceerbaar en kan hij worden uitgezet.
5.1.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar Marokko, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank alle omstandigheden voldoende gemotiveerd betrokken bij de afweging of een lichter middel kon volstaan. De staatssecretaris heeft betrokken dat eiser een relatie heeft met een vrouw in Groningen, echter weet eiser enkel haar voornaam en kan verder geen gegevens over haar verstrekken. De staatssecretaris heeft terecht overwogen dat eiser contact met haar kan onderhouden vanuit het detentiecentrum. Verder heeft de staatssecretaris betrokken dat eiser (naar zijn verklaring) een dochter heeft van 16 jaar, die toen zij drie maanden oud was met eisers ex-vrouw naar Canada is vertrokken. Eiser heeft hen sindsdien niet meer gezien of gesproken. De staatssecretaris stelt terecht dat hierin ook geen aanleiding bestaat om een lichter middel op te leggen. Verder heeft de staatssecretaris eisers medische omstandigheden kenbaar betrokken. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat de medische zorgverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Gesteld noch gebleken is dat deze zorgverlening niet volstaat.
Herhaalde bewaring
6. Eiser stelt dat hij een paar maanden geleden ook al in bewaring is gesteld. Eiser stelt onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] dat het uitgangspunt is dat na opheffing van een eerdere inbewaringstelling een nieuwe inbewaringstelling slechts kan volgen indien van nieuwe feiten en omstandigheden is gebleken of een geruime periode is verstreken sinds de opheffing van de eerdere inbewaringstelling. Mocht sprake zijn van een herkomstland waar bij voortduring sprake is van het ontbreken van zicht op uitzetting, dan zal de vreemdeling ook na het verstrijken van een jaar niet in bewaring kunnen worden gesteld.
6.1.
Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat van een situatie als bedoeld in de genoemde Afdelingsuitspraken in het geval van eiser geen sprake is. De rechtbank stelt vast dat eiser eerder vanaf 2 december 2023 tot en met 14 december 2023 in vreemdelingebewaring zat. Deze maatregel is opgeheven op 14 december 2023 in verband met vormfouten. Ter zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat de maatregel van bewaring toen is opgeheven omdat er geen geldig terugkeerbesluit aan de maatregel ten grondslag lag. De rechtbank concludeert daarom dat de maatregel van bewaring niet is opgeheven omdat er geen zicht op uitzetting was. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
7. Eiser stelt dat er in zijn geval geen zicht op uitzetting bestaat. Eiser wordt al meer dan tien jaar in bewaring gesteld en heeft al meerdere keren de maximale duur van achttien maanden in bewaring gezeten. De aanvragen voor een lp lopen nog steeds en zijn nooit stop gezet. Er is echter nog geen enkele lp afgegeven. Eiser stelt dat het feit dat hij toch in bewaring wordt gesteld overduidelijk een ‘straf’ van de staatssecretaris is, omdat het intussen duidelijk moet zijn voor de staatssecretaris dat eiser niet kan worden uitgezet.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er in het geval van eiser zicht op uitzetting naar Marokko bestaat. De rechtbank stelt vast dat er sinds 2018 een lp-aanvraag loopt ten aanzien van terugkeer naar Marokko. De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat, hoewel deze aanvraag al langere tijd loopt, er op 23 februari 2024 nieuwe vingerafdrukken van betere kwaliteit aan de lp-aanvraag zijn toegevoegd en dat eisers zaak op 22 februari 2024 bij brief opnieuw onder de aandacht is gebracht bij het Marokkaanse consulaat. Ook wordt er schriftelijk gerappelleerd op de lp-aanvraag. Verder heeft de staatssecretaris toegelicht dat, na de laatste opheffing van de aan eiser opgelegde de maatregel van bewaring in 2021, de verhoudingen met de Marokkaanse autoriteiten zijn verbeterd. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat er een aanzienlijke toename in verstrekte lp’s en gedwongen vertrekken met een lp heeft plaatsgevonden ten opzichte van de periode in 2021 dat eiser in vreemdelingenbewaring zat. De rechtbank ziet daarom in het tijdsverloop sinds eisers vorige inbewaringstelling en gelet op de ontwikkelingen in de verhouding met de Marokkaanse autoriteiten geen aanleiding om te concluderen dat er geen lp aan eiser zal worden verstrekt en dat zicht op uitzetting naar Marokko in het geval van eiser ontbreekt. Ook heeft de staatssecretaris terecht overwogen dat eiser een vertrekplicht heeft waaraan hij niet zelfstandig heeft voldaan en naar eigen zeggen ook niet gaat voldoen. De staatssecretaris werkt ook voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Op 21 februari 2024 is een vertrekgesprek met eiser gevoerd, de staatssecretaris rappelleert op de lp-aanvraag, heeft op 22 februari 2024 extra aandacht gevraagd voor eisers zaak en heeft op 23 februari 2024 nieuwe vingerafdrukken aan de aanvraag toegevoegd.

Conclusie en gevolgen

8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffie en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 november 2007, JV 2008/45 en van 23 februari 2007, JV 2007/37.