ECLI:NL:RBDHA:2024:2886

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
10727726 RL EXPL 23-16212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter bij Belgische administratieve boete en onrechtmatige daad

In deze zaak heeft de stad Antwerpen een administratieve geldboete opgelegd aan een Nederlandse ingezetene voor een overtreding van het Gemeentelijk Reglement Lage-Emissiezone Antwerpen. De boete van € 350,- werd opgelegd omdat de gedaagde op 11 juni 2020 met een voertuig dat niet voldeed aan de emissienormen in de Lage Emissiezone van Antwerpen was. De stad vorderde betaling van de boete via de Nederlandse rechter op basis van onrechtmatige daad. De kantonrechter te Den Haag oordeelde dat hij bevoegd was op grond van de Brussel I-bis Verordening, omdat de gedaagde in Nederland woonde. De kantonrechter moest Belgisch recht toepassen, aangezien de onrechtmatige daad in België had plaatsgevonden.

Tijdens de procedure voerde de gedaagde verweer aan, onder andere dat hij al zes boetes had betaald en dat hij een betalingsregeling had getroffen met de gemachtigde van de stad. De kantonrechter oordeelde dat de stad onvoldoende bewijs had geleverd voor de schade en de hoogte daarvan, wat essentieel is voor de vordering op basis van onrechtmatige daad. De kantonrechter wees de vordering van de stad af en veroordeelde de stad in de proceskosten van de gedaagde.

Het vonnis benadrukt de noodzaak voor de eiser om alle elementen van de onrechtmatige daad te onderbouwen, inclusief de schade en het causaal verband. De uitspraak is gedaan door kantonrechter mr. C.W.D. Bom op 5 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Kantonrechter, zittingsplaats 's-Gravenhage
Zaaknummer: 10727726 / RL EXPL 23-16212
CB/c
Vonnis van 5 maart 2024
in de zaak van:
de buitenlandse publiekrechtelijke rechtspersoon
Stad Antwerpen,
gevestigd te Antwerpen (België),
eisende partij,
hierna te noemen: de Stad,
gemachtigde: D.W.J. van Leeuwen (Modero Gerechtsdeurwaarders),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 augustus 2023 met drie producties (nrs. 1 tot en met 3);
- de aantekeningen van de mondeling genomen conclusie van antwoord van 3 oktober 2023 met negen (ongenummerde) producties.
1.2
Op 22 december 2023 is een mondelinge behadeling gehouden. Daarbij is namens de Stad de gemachtigde verschenen en is [gedaagde] in persoon verschenen. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt die zich in het griffiedossier bevinden.
1.3
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
In de stad Antwerpen is sinds 1 februari 2017 van kracht het Gemeentelijk Reglement Lage-Emissiezone Antwerpen (hierna: het Reglement).
2.2
Het Reglement stelt een boete op overtreding van het Reglement, - kort gezegd - indien een voertuig, dat niet aan bepaalde emissienormen voldoet zich bevindt in bepaalde gedeelten van de stad Antwerpen, al dan niet na registratie of het verkrijgen van een dagpas.
2.3
De Stad heeft aan [gedaagde] een administratieve geldboete opgelegd van € 350,- voor een overtreding van het Reglement op 11 juni 2020 om 11:45 uur met een voertuig met Nederlands kenteken [kenteken] .

3.Het geschil

3.1
De Stad vordert om (I.) [gedaagde] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te veroordelen het bedrag te betalen van € 350,-; (II.) [gedaagde] , eveneens tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te veroordelen de kosten van het geding te betalen, welke kosten onder meer omvatten de kosten van het uitbrengen van de dagvaarding, het griffierecht en het salaris gemachtigde; (III.) het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2
De Stad legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] zich op 11 juni 2020 zich met een motorvoertuig heeft bevonden in de Lage Emissiezone van de Stad, terwijl het motorvoertuig niet voldeed aan de emissienormen en [gedaagde] niet in het bezit was van een LEZ-dagpas. Daardoor heeft [gedaagde] een onrechtmatige daad gepleegd jegens de Stad, welke schade de Stad in deze procedure van [gedaagde] vordert.
3.3
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] stelt - samengevat - dat hij reeds zes boetes van de Stad wegens overtreding van het Reglement heeft betaald en het niet eens is met deze zevende boete. Daarnaast stelt hij dat hij met de Belgische vestiging van de gemachtigde een betalingsregeling heeft getroffen. Tenslotte stelt hij dat hij van de Stad ten aanzien van deze boete geen correspondentie heeft ontvangen.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
In deze procedure vordert de Stad een bedrag van € 350,- van [gedaagde] met als juridische grondslag het plegen van een onrechtmatige daad, hetgeen volgens de Stad op grond van de artikelen 1382 en 1383 van het Belgisch Burgerlijk Wetboek een schadevergoedingsplicht oplevert voor diegene door wiens schuld schade aan een ander is veroorzaakt.
4.2
De kantonrechter overweegt allereerst dat hem op grond van artikel 4 lid 1 van de Brussel I-bis Verordening rechtsmacht toekomt, omdat [gedaagde] in Nederland zijn woonplaats heeft.
4.3
De kantonrechter overweegt vervolgens dat hij op grond van de regels van internationaal privaatrecht materieel Belgisch recht dient toe te passen, gelet op het feit dat de onrechtmatige daad, de grondslag waarop de Stad een schadevergoeding van [gedaagde] vordert, in België, meer in het bijzonder in de stad Antwerpen zou zijn gepleegd.
4.4
Los van het feit dat [gedaagde] ook enkele verweren tegen de vordering van de Stad heeft opgeworpen, waarop de kantonrechter later zal terugkomen, zijn tijdens de mondelinge behandeling een aantal algemene aspecten rondom het opleggen van administratieve boetes op grond van het Reglement en het invorderen van de boetes bij overtreders aan de orde gekomen. Deze aspecten houden mede verband met het gegeven dat het niet onmiddellijk voor de hand ligt om opgelegde maar niet betaalde administratieve boetes via de civielrechtelijke weg op de grondslag van onrechtmatige daad te vorderen, zeker in het geval dat, zoals de gemachtigde van de Stad tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard, voor Belgische overtreders de Stad een dwangbevel kan uitvaardigen met een executoriale titel.
4.5
De kantonrechter overweegt daarbij als eerste dat, anders dan in Nederland, in België het concept van de ‘formele rechtskracht’ in het kader van bestuursrechtelijke beslissingen, waartegen een met voldoende waarborgen omgeven rechtsgang openstaat, niet eenduidig van toepassing is, in het bijzonder niet waar het gaat om het opleggen (en invorderen) van bestuurlijke boetes. Artikel 159 van de Belgische Grondwet geeft namelijk aan civiele rechters de opdracht mee om alle administratieve beslissingen, ook die met een individuele draagwijdte, buiten toepassing te laten indien deze ongegrond zijn. De kantonrechter zal derhalve de in België geldende conventie volgen dat, zelfs als daartegen een rechtsgang openstond, een opgelegde administratieve boete geen formele rechtskracht heeft en dat een rechter, die over een opgelegde boete oordelen moet, zoals in het onderhavige geval de kantonrechter te Den Haag, de verweren van degene aan wie de boete is opgelegd in volle omvang kan beoordelen in het licht van de vordering van de Stad.
4.6
Gelet op het feit dat de Stad in deze procedure aan haar vordering onrechtmatige daad ten grondslag legt is het aan de Stad om alle elementen van de onrechtmatige daad, zoals welk handelen of nalaten het betreft, de grond waarom het handelen of nalaten onrechtmatig is, de onderbouwing van de aard en hoogte van de schade, alsmede het causaal verband tussen handeling en schade en de relativiteit, te onderbouwen en, bij betwisting, te bewijzen.
4.7
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van de Stad op een vraag van de kantonrechter naar de aard en hoogte van de door de Stad gevorderde schade geantwoord dat de Stad schade lijdt indien de milieunormen niet worden nageleefd. Waaruit de schade concreet bestaat heeft de gemachtigde onvoldoende kunnen onderbouwen, net zo min als hij heeft kunnen onderbouwen waarom de hoogte van de schade € 350,- bedraagt. De gemachtigde heeft ook geen nader bewijs van de aard en de hoogte van de schade aangeboden. Daarbij komt nog dat het schadebegrip in het Belgisch recht een wettelijk begrip is, waarbij de schadevergoedingsplicht geldt voor
effectiefberokkende schade, terwijl punitief of bestraffende elementen niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
4.8
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de Stad hiermee onvoldoende een van de essentiële elementen van een onrechtmatige daad, de schade en de hoogte daarvan, onderbouwd, zodat reeds op grond daarvan de vordering van de Stad moet worden afgewezen. Daarmee kunnen de overige verweren van [gedaagde] , zoals bijvoorbeeld dat hij geen correspondentie ten aanzien van deze boete van de Stad heeft ontvangen en dat hij een betalingsregeling met de Belgische vestiging van de gemachtigde van de Stad heeft getroffen buiten beschouwing blijven.
4.9
De vordering van de Stad zal aldus worden afgewezen en de Stad zal, als de partij die in het ongelijk wordt gesteld, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , begroot op € 80,00 aan verletkosten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
wijst de vordering van de Stad af;
5.2
veroordeelt de Stad in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , begroot op € 80,00;
5.3
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling van de Stad uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024 in aanwezigheid van de griffier.