ECLI:NL:RBDHA:2024:2870

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
NL24.1219
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en beroep ongegrond verklaard in vreemdelingenzaak met medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Cetinkaya-Ahmad, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 2 januari 2024 was genomen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 januari 2024, waarbij de eiser aanwezig was met een tolk en de staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. D. Berben.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De eiser betwistte de gronden voor de maatregel niet, maar voerde aan dat hij geen documenten had omdat deze gestolen waren en dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat er een risico op onttrekking bestond.

De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de zware gronden voor de maatregel feitelijk juist waren. De rechtbank oordeelde ook dat de staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de medische situatie van de eiser, die verward was, en dat er geen aanleiding was om een lichter middel op te leggen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier K.F.K. Hoogbruin, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.1219
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. S. Cetinkaya-Ahmad), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 2 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I.D.O. Onwuegbuchu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd op zich niet betwist, maar heeft aangevoerd dat het niet zijn schuld is dat hij geen documenten heeft, omdat deze zijn gestolen. Ook vindt hij dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er een significant risico is dat hij zich zal onttrekken aan het toezicht op vreemdelingen.
4. De rechtbank volgt eiser niet. De zware gronden zijn feitelijk juist en daaruit volgt al dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Dat eiser heeft verklaard dat hij buiten zijn schuld geen documenten heeft omdat deze van hem zijn gestolen, is daarbij niet relevant. De rechtbank is verder van oordeel dat de lichte gronden feitelijk juist zijn en dat voldoende is gemotiveerd dat hieruit volgt dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
5. Eiser voert aan dat verweerder een lichter middel had moeten opleggen. Verweerder had rekening moeten houden met eisers medische situatie en het gegeven dat hij verward is. Verweerder heeft dit onvoldoende gemotiveerd in het bestreden besluit. Volgens eiser is sprake van een motiveringsgebrek.
6. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Verweerder heeft in het bestreden besluit eisers verwardheid voldoende kenbaar betrokken door te overwegen dat eiser in december 2023 door de crisisdienst is beoordeeld en dat acute behandeling niet nodig was. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat de medische dienst in het detentiecentrum zo nodig eisers toestand kan beoordelen en medicatie kan voorschrijven. De rechtbank overweegt dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. Verweerder heeft eisers verwardheid dus onderkend. De enkele omstandigheid dat eiser verward is, is echter onvoldoende om eiser detentieongeschikt te verklaren. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat er geen medische informatie is waaruit blijkt dat eiser detentieongeschikt zou zijn. Uit de motivering ten aanzien van het licht middel blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder de verwardheid van eiser heeft betrokken bij de belangenafweging. Verder volgt uit de gronden voor de bewaring en de motivering daarvan dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. De reden waarom eiser naar Nederland is gekomen, is hierbij niet van belang. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 januari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.