Overwegingen
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994.
Over het terugkeerbesluit en het inreisverbod (NL24.1520)
2. Eiser voert aan dat verweerder aan hem geen terugkeerbesluit en inreisverbod mocht opleggen. Eiser heeft in Nederland een asielaanvraag ingediend op 12 januari 2023 en deze aanvraag heeft hij nooit ingetrokken. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor eisers asielaanvraag. Op 9 januari 2024 heeft Spanje de
Dublinclaim afgewezen. Volgens eiser moet zijn asielaanvraag van 12 januari 2023 alsnog in behandeling worden genomen.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder heeft bij besluit van 14 april 2023 het verzoek om internationale bescherming niet in behandeling genomen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en dit beroep is op 26 juni 2023 ongegrond verklaard.1 Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de asielaanvraag van eiser hiermee geëindigd en is er op dit moment dus geen lopende asielprocedure. De beroepsgrond slaagt niet.
Termijn voor vrijwillig vertrek
4. Verder voert eiser aan dat hem een termijn voor vrijwillig vertrek had moeten worden gegeven, omdat hij niet eerder een terugkeerbesluit heeft gehad.
5. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Eiser heeft weliswaar niet eerder een terugkeerverplichting gehad, maar dat betekent niet dat eiser een vertrektermijn had moeten worden gegund. Eiser heeft de gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag zijn gelegd, niet betwist. Alleen al uit de feitelijke juistheid van deze gronden blijkt voldoende dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.2 Verweerder mocht daarom op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw aan eiser een vertrektermijn onthouden. In de door eiser aangevoerde omstandigheden heeft verweerder geen reden hoeven zien om van het onthouden van de vertrektermijn af te zien. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van het terugkeerbesluit
6. In het terugkeerbesluit heeft verweerder vermeld dat er een risico bestaat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan het terugkeerbesluit kunnen dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Over de maatregel van bewaring (NL24.1378)
2 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (afdeling) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829. De uitreiking van de maatregel van bewaring
8. Eiser voert aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Bij de uitreiking van de maatregel van bewaring heeft verweerder hem namelijk niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring.
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet heeft voldaan aan alle formele vereisten van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Eiser is namelijk niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om tegen de maatregel van bewaring beroep in te stellen, waarbij hij recht heeft op gratis rechtsbijstand. Er is daarom sprake van een gebrek.
10. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat de gronden van de maatregel tijdens het gehoor aan eiser zijn mede gedeeld en dat eiser er op is gewezen dat hij recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en op consulaire bijstand. Dit gehoor heeft plaatsgevonden met behulp van een beëdigde tolk. Daarbij is aan eiser de informatiebrief ‘Waarom u in bewaring bent gesteld’ in de Arabische taal uitgereikt. Verder is voorafgaand aan het gehoor op initiatief van verweerder aan eiser een advocaat toegekend, die de maatregel van bewaring op enig moment heeft ontvangen en daartegen vervolgens namens eiser beroep heeft ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk en in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende rechtsbescherming. Daarbij is het van belang om op te merken dat uit de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering een risico op onttrekking aan het toezicht volgt. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft vastgesteld, heeft eiser deze gronden en de motivering daarvan niet betwist.
De gronden van de maatregel van bewaring
11. De maatregel van bewaring heeft dezelfde gronden als het terugkeerbesluit. De rechtbank verwijst naar wat is overwogen onder 7. De beroepsgrond slaagt niet.
12. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
13. De beroepen tegen het terugkeerbesluit, het inreisverbod en de maatregel van bewaring zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.