ECLI:NL:RBDHA:2024:2863

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
09.091156.23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van ICT-apparatuur door werknemer

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een groot aantal telefoons en laptops. De verdachte, geboren in 1981, was werkzaam als ICT-medewerker en had de apparaten, waaronder 139 iPhones en 5 MacBook Air laptops, van zijn werkgever, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, toevertrouwd gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deze apparaten in de periode van 5 maart 2021 tot en met 13 september 2022 wederrechtelijk heeft toegeëigend. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. Daarnaast moet hij een schadevergoeding van € 55.000,- betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal, omdat de verdachte de toestellen rechtmatig onder zich had, maar heeft de verduistering bewezen verklaard. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds de feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/091156-23
Datum uitspraak: 6 maart 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ),
BRP-adres: [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 21 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Post en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. L.A. Versteegh naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 maart 2021 tot en met 13 september 2022 te
’s-Gravenhage 191, althans één of meerdere iPhones en/of 9, althans één of meerdere iPads en/of 5, althans één of meerdere MacBook Air laptops, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 5 maart 2021 tot en met 13 september 2022 te
’s-Gravenhage opzettelijk 191, althans één of meerdere iPhones en/of 9, althans één of meerdere iPads en/of 5, althans één of meerdere MacBook Air laptops, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Ministerie van Economische Zaken en
Klimaat, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking bij de dienst ICT Uitvoering (DICTU) bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het bewezen verklaarde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 21 februari 2024;
2. het proces-verbaal van aangifte met proces-verbaalnummer PL1500-2021347052-2, opgemaakt op 29 november 2021;
3. het proces-verbaal van aangifte met proces-verbaalnummer PL1500-2022062236-2, opgemaakt op 3 maart 2022;
4. het proces-verbaal van aangifte met proces-verbaalnummer PL1500-2022308079-2, opgemaakt op 14 oktober 2022;
5. het proces-verbaal van bevindingen (onderzoek IMEI-nummers) met BVH-nummer [nummerreeks] met proces-verbaalnummer 77, opgemaakt op 28 september 2022.
3.2.
Bewijsoverwegingen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde diefstal bewezen kan worden verklaard voor alle in de tenlastelegging opgenomen iPhones, iPads en Macbooks.
De rechtbank is van oordeel dat het in deze zaak gaat om verduistering. De verdachte had de toestellen immers anders dan door misdrijf onder zich. De verdachte was werkzaam als ICT-medewerker in dienst van de aangever en was onder meer belast was met de uitgifte van telefoons aan medewerkers. Uit die rechtsverhouding vloeide voort dat de verdachte de apparaten rechtmatig onder zich had en dat deze door de aangever aan hem waren toevertrouwd. Gelet op het vorenstaande kon de verdachte de apparaten niet wegnemen. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van verduistering en zal de verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde diefstal.
Ten aanzien van de apparaten die in de tenlastelegging zijn opgenomen, is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs voor de verduistering van 139 iPhones en 5 Macbooks. Voor de verduistering van het meerdere, te weten 52 telefoons en 9 iPads bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om buiten gerede twijfel vast te kunnen stellen dat de verdachte dit heeft gedaan. De aangiftes vermelden weliswaar de verdwijning van deze apparaten, maar daaruit vloeit nog niet voort dat de verdwijning het gevolg is van het handelen van de verdachte. Het dossier biedt concrete informatie ten aanzien van 139 vermiste telefoontoestellen naar aanleiding van – kort gezegd – een onderzoek naar IMEI-nummers. Voor de overige telefoons en iPads is dat niet het geval, terwijl de verdachte ten aanzien van deze apparaten ook geen bekennende verklaring heeft afgelegd.
3.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 5 maart 2021 tot en met 13 september 2022 te ’s-Gravenhage opzettelijk 139 iPhones en 5 MacBook Air laptops, toebehorende aan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, en welke goederen verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking bij de dienst ICT Uitvoering (DICTU) bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte een taakstraf op te leggen, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verduistering van een groot aantal telefoons en enkele laptops. Deze apparaten waren hem als ICT-werknemer door zijn werkgever toevertrouwd. Het vertrouwen van zijn werkgever, waar hij al lange tijd in dienst was, heeft de verdachte beschaamd door meerdere keren de apparaten van zijn werkplek mee te nemen en ze in ruil voor geld naar zijn neef te brengen. De verdachte heeft, gezien de hoeveelheid apparaten die de verdachte gedurende een langere periode heeft verduisterd, zijn werkgever veel financieel nadeel bezorgd.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte. De verdachte is in de afgelopen vijf jaar niet veroordeeld voor soortgelijke delicten. Het strafblad van de verdachte weegt dan ook niet strafverzwarend mee.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met het tijdsverloop. De meeste telefoons werden verduisterd in de periode van maart 2021 tot 14 mei 2021. Dat is inmiddels meer dan twee jaar geleden. Ook weegt de rechtbank mee dat de verdachte zijn baan is kwijtgeraakt en dat hij recentelijk bij de politie en ook op de terechtzitting het verduisteren van de telefoons en laptops heeft bekend en daarmee tot op zekere hoogte verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor een schadebedrag van € 10.000,- tot € 70.000,- is als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van twee tot vijf maanden of een taakstraf vermeld. Bij het bepalen van het schadebedrag heeft de rechtbank onder meer rekening gehouden met het feit dat de bewezenverklaring betrekking heeft op een minder groot aantal toestellen dan ten laste is gelegd, het ook om gebruikte toestellen ging, enkele toestellen zijn geretourneerd en dat de Staat uiteindelijk geen kosten draagt voor BTW.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten en wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, een taakstraf voor de duur van 200 uur en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand passend en geboden. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal in mindering worden gebracht op de uit te voeren taakstraf. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf wordt een proeftijd van twee jaar verbonden. Voor bijzondere voorwaarden ziet de rechtbank geen aanleiding.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

Het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (de Staat) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 125.300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is gebaseerd op de aanschafwaarde voor 191 iPhones, 8 iPads en 5 MacBooks alsmede logistieke kosten voor ‘handling’ en heruitgifte van een nieuw apparaat.
Daarnaast heeft de benadeelde partij gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en niet voor toewijzing in aanmerking komt. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat inkoopfacturen ontbreken, onterecht een aanschafwaarde is gevorderd terwijl het ook gaat om tweedehandstoestellen en dat onduidelijk is welke logistieke kosten zijn gemaakt. Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit dat voor een deel van de telefoons en de iPads vrijspraak dient te volgen en dat door de benadeelde partij geen rekening is gehouden met geretourneerde apparaten. Gelet op het ontbreken van de vereiste onderbouwing brengt de beoordeling van de vordering volgens de raadsvrouw een onevenredige belasting van het strafgeding met zich.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de toelichting en onderbouwing in samenhang bezien met de inhoud van het dossier, is de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreekse schade heeft geleden. De rechtbank zal gebruik maken van de bevoegdheid tot schatting en daarbij rekening houden met het volgende:
  • de bewezenverklaring betreft 139 telefoons en 5 MacBooks;
  • uit het dossier komt naar voren dat drie MacBooks en een telefoon zijn geretourneerd;
  • logistieke kosten voor ‘handling’ zijn gemaakt door medewerkers in loondienst bij de benadeelde partij en betreffen derhalve vaste kosten die niet kunnen worden gekwalificeerd als rechtstreekse schade;
  • de Staat draagt uiteindelijk geen kosten die verband houden met BTW;
  • een deel van de verduisterde toestellen was reeds gebruikt.
Het bovenstaande in aanmerking genomen schat de rechtbank op basis van de huidige onderbouwing bij de vordering de schade op een bedrag van € 55.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 september 2022. Ook zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
De vordering zal worden afgewezen voor zover deze betrekking heeft op kosten voor handling en heruitgifte van een nieuw apparaat alsmede voor kosten die betrekking hebben op BTW.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat op dit moment een afdoende onderbouwing ontbreekt. Het alsnog onderbouwen van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9. De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.3 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (ÉÉN) MAAND;
bepaalt dat die straf
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
200 (TWEEHONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
100 (HONDERD) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (de Staat), toe tot een bedrag van € 55.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 september 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
wijst de vordering af voor zover deze betrekking heeft op:
  • logistieke kosten voor handling en heruitgifte van apparaten;
  • BTW;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 55.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 september 2022, tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 301 dagen, waarbij het toepassen van de gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting door de verdachte aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Pereth, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. J.J. Balfoort, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Otter en W.M. Janse, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 maart 2024.