ECLI:NL:RBDHA:2024:2862

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
NL24.3209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De eiser had op 29 januari 2024 een besluit ontvangen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hem op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de maatregel van bewaring werd opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 5 februari 2024 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring op de juiste grondslag heeft opgelegd, aangezien eiser voorafgaand aan de maatregel had aangegeven asiel te willen aanvragen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan deze verklaring. Eiser voerde aan dat hij ten onrechte in bewaring was gesteld, omdat hij geen asiel had willen aanvragen, maar de rechtbank oordeelde dat dit misverstand niet tot onrechtmatigheid van de maatregel leidde. De rechtbank concludeerde dat eiser voldoende was geïnformeerd over de gronden van de maatregel, ook al was dit niet schriftelijk in een voor hem begrijpelijke taal gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was voor het verkrijgen van gegevens die essentieel zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag. De rechtbank heeft de gronden van de maatregel als afdoende gemotiveerd beschouwd en oordeelde dat er geen onrechtmatigheid was opgetreden tot het moment van sluiten van het onderzoek. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 9 februari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.3209
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. J. Singh), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2002.
2. Eiser voert aan dat hij ten onrechte op grond van artikel 59b van de Vw in bewaring is gesteld. Hij heeft namelijk geen asiel willen aanvragen. Het berust op een misverstand dat verweerder dit wel zo heeft opgevat. Als hij als illegaal op de grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring was gesteld, dan had hij het zicht op uitzetting naar Marokko kunnen betwisten. Deze mogelijkheid is hem nu ontnomen.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser op de juiste grondslag in bewaring heeft gesteld. In het proces-verbaal van gehoor van 29 januari 2024 blijkt dat eiser voorafgaand aan het opleggen van de maatregel heeft aangegeven dat hij asiel wil aanvragen. De rechtbank heeft geen aanleiding om op dit onderdeel te twijfelen aan de
juistheid van dit proces-verbaal. De enkele, niet geconcretiseerde stelling dat sprake is van een misverstand aan de zijde van verweerder, baat eiser niet. De beroepsgrond faalt.
Artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
4. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij wel degelijk kan lezen. De rechtbank gaat daarom voorbij aan zijn eerdere verklaringen dat hij analfabeet is. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiser bij het uitreiken van het bestreden besluit tevens een informatiefolder “Waarom u in bewaring bent gesteld” in het Arabisch heeft verstrekt. Uit openbare bron1 is de rechtbank bekend dat in deze folder evenwel geen melding is gemaakt van de gronden van de maatregel van bewaring en evenmin van de mogelijkheid om consulaire bijstand te vragen. In zoverre heeft verweerder dus niet voldaan aan het vereiste dat eiser hieromtrent door middel van een schriftelijk stuk, in een taal die hij verstaat, in kennis wordt gesteld. Dit gebrek leidt niet onmiddellijk tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel, maar tot een belangenafweging. Deze belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5. Tijdens het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel heeft eiser kunnen begrijpen op welke gronden hij in bewaring zou worden gesteld. Hierover is met eiser namelijk gesproken, in het bijzijn van een tolk. Tijdens dat gehoor is eiser tevens gewezen op zijn recht om consulaire bijstand te vragen. Eiser heeft toen kenbaar gemaakt dat hij hiervan geen gebruik wenste te maken. Aldus is niet gebleken dat eiser in zijn belang is geschaad doordat hij niet schriftelijk, in het Arabisch of in een andere taal die hij verstaat, is geïnformeerd over de gronden van de maatregel en zijn recht op consulaire bijstand.
De gronden van de maatregel
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet (voldoende) meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit; 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft
verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
1. www.dienstterugkeerenvertrek.nl.
7. Eiser heeft deze gronden niet betwist. De rechtbank oordeelt dat deze gronden afdoende gemotiveerd zijn en volstaan om de maatregel te dragen.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 februari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.