ECLI:NL:RBDHA:2024:2855

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
09/051586-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van een verstandelijk beperkte en dove vrouw in een woonlocatie, met overwegingen over betrouwbaarheid van het slachtoffer en steunbewijs, en diefstallen van pinpassen met verminderd toerekenbaarheid

Op 5 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting van een verstandelijk beperkte en dove vrouw, alsook van diefstal van pinpassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verkrachting plaatsvond op 11 februari 2023 in de woning van het slachtoffer, die in een woonlocatie voor mensen met een verstandelijke beperking woont. De verdachte heeft de seksuele handelingen ontkend en beweerde dat deze met wederzijdse instemming plaatsvonden. De rechtbank heeft echter de verklaring van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, mede op basis van meerdere getuigenverklaringen en DNA-onderzoek dat de aanwezigheid van de verdachte bevestigde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het slachtoffer heeft gedwongen tot seksuele handelingen, waarbij de kwetsbaarheid van het slachtoffer zwaar meeweegt in de beoordeling van de zaak.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte ook schuldig bevonden aan meerdere diefstallen van pinpassen, gepleegd in januari 2023. De verdachte heeft met de gestolen pinpassen contactloos betalingen verricht. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte in aanmerking genomen bij de strafoplegging. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden en terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor de geleden schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/051586-23 en 09/076156-23 (ttz. gev.), 09/221289-20 (tul) en 10/255005-21 (tul)
Datum uitspraak: 5 maart 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
op dit moment [gedetineerd] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 20 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.M. Kampen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.R. Rens naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
onder parketnummer 09/051586-23 (hierna: dagvaarding I)
hij op of omstreeks 11 februari 2023 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 1]
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het
- binnendringen in de woning van die [slachtoffer 1] ,
- (aan de hand/polsen) mee trekken/duwen naar de woonkamer en/of de slaapkamer van die [slachtoffer 1] ,
- op het bed duwen van die [slachtoffer 1] ,
- uittrekken van de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer 1] en/of
- onverhoeds ontuchtig handelen,
heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer ontuchtige handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
te weten het
- brengen/duwen van en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina
en/of anus van die [slachtoffer 1] ,
- betasten van en/of knijpen in de buik en/of borst(en) en/of vagina en/of anus van die [slachtoffer 1] ,
- likken van de borst(en) van die [slachtoffer 1] ,
- (proberen te) zoenen van die [slachtoffer 1] en/of
- zich aftrekken en/of klaarkomen in de nabijheid van die [slachtoffer 1] ;
onder parketnummer 09/076156-23 (hierna: dagvaarding II)
1
hij op of omstreeks 10 januari 2023 te Zoetermeer
een portemonnee met inhoud, te weten twee bankpassen en/of een Nederlands
Identiteitsbewijs, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in
elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 10 januari 2023 te Zoetermeer (telkens)
een/meerdere geldbedrag(en), althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft weggenomen (telkens) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van een valse sleutel, door (telkens) (onbevoegd) gebruikt te
maken van een of meerdere pinpas(sen), toebehorende aan die [slachtoffer 2] ;
3
hij op of omstreeks 29 januari 2023 te 's-Gravenhage
een of meerdere bankpas(sen), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4
hij in of omstreeks de periode van 29 januari 2023 tot en met 30 januari 2023 te
's-Gravenhage en/of Leidschendam-Voorburg (telkens)
een/meerdere geldbedrag(en), althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft weggenomen (telkens) met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van
het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door (telkens) (onbevoegd)
gebruik te maken van een of meerdere pinpas(sen), toebehorende aan die [slachtoffer 3] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de bij dagvaarding I en bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem bij dagvaarding I en dagvaarding II ten laste gelegde feiten.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage bij dit vonnis de wettige bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van dagvaarding I
3.4.1.
Inleiding
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij op 11 februari 2023 [slachtoffer 1] heeft verkracht. [slachtoffer 1] , die door iedereen [slachtoffer 1] wordt genoemd en in de rest van dit vonnis ook met die naam zal worden aangeduid, is doof en verstandelijk beperkt. Zij woont in een woonlocatie voor mensen met een verstandelijke beperking. De verkrachting zou hebben plaatsgevonden in de woning die [slachtoffer 1] in die woonlocatie deelt met haar [partner] . [slachtoffer 1] heeft hierover verklaard tegenover haar partner, haar begeleider binnen de woonlocatie en de politie. De verdachte heeft zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht beroepen. Later heeft hij verklaard dat hij seksuele handelingen heeft verricht met [slachtoffer 1] , maar dat dit met wederzijdse instemming was.
De rechtbank moet dus de vraag beantwoorden of kan worden bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft verkracht. Bij de beantwoording van die vraag neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Daarom moet sprake zijn van bijkomend bewijs dat aan die verklaring voldoende steun biedt. Daarvoor is niet vereist dat ieder onderdeel van de bewezenverklaring met bijkomend bewijs wordt ondersteund. Zo is in het geval van verkrachting niet vereist dat de dwang en/of feitelijkheden waarover de getuige verklaart steun vinden in ander bewijsmateriaal. Wanneer de verklaring van de getuige op bepaalde, andere punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal kan dat afdoende zijn, mits tussen die verklaring en dat andere bewijsmateriaal niet een te ver verwijderd verband bestaat.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] . Daarna zal zij ingaan op de door de verdachte afgelegde verklaring. Vervolgens zal de rechtbank de vraag beantwoorden of de verklaring van [slachtoffer 1] in voldoende mate wordt ondersteund door ander bewijs. Tot slot zal de rechtbank ingaan op de vraag of sprake was van dwang.
3.4.2.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer 1]
De verdediging heeft betoogd dat de verklaring van [slachtoffer 1] niet betrouwbaar is en heeft daartoe aangedragen dat zij niet consistent en niet gedetailleerd heeft verklaard. Ook zou zij op bepaalde punten in strijd met hetgeen overigens blijkt uit het dossier hebben verklaard. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
[slachtoffer 1] heeft direct na het incident aan haar partner verteld wat er was gebeurd, op een moment dat de verdachte pas enkele minuten haar woning had verlaten. Kort daarop heeft [slachtoffer 1] ook haar verhaal gedaan bij haar [begeleider] . Niet lang daarna is de politie ter plaatse gekomen en heeft [slachtoffer 1] wederom, in het bijzijn van een beëdigde tolk, een verklaring afgelegd. Nog diezelfde dag heeft er een informatief gesprek zeden met [slachtoffer 1] plaatsgevonden op het politiebureau. Een week later is [slachtoffer 1] door zedenrechercheurs verhoord in een verhoorstudio.
[slachtoffer 1] heeft dus in een tijdsbestek van een week vijf keer over het incident verklaard. In die verklaringen heeft zij over de aard van de seksuele handelingen, de volgorde en de plaats van handeling steeds consistent en niet onderling tegenstrijdig verklaard. Zo heeft zij telkens verklaard dat er een man op haar raam heeft geklopt, dat zij heeft opengedaan, dat deze man naar binnen is gekomen en in haar woning (seksuele) handelingen bij haar heeft verricht bestaande uit het betasten van haar borsten, het uittrekken van haar broek, het brengen van zijn vinger in haar vagina en het zichzelf aftrekken en klaarkomen, en dat dit begon in de woonkamer en eindigde in de slaapkamer. Bij het afleggen van de eerste verklaringen was [slachtoffer 1] zeer geëmotioneerd. Dit blijkt onder meer uit de bevinding van de aanwezige verbalisant dat [slachtoffer 1] heel overdreven en met kracht haar gebarentaal uitbeeldde, waarbij zij meerdere malen verklaarde erg bang te zijn. Op camerabeelden gemaakt buiten de woning is te zien dat [slachtoffer 1] direct na het incident hevig aan het gebaren is naar haar partner en dat zij meerdere keren naar haar kruis wijst. Toen zij over het incident vertelde aan haar partner en haar begeleider moest zij huilen.
In haar verklaringen is [slachtoffer 1] ook gedetailleerd geweest, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat zij verstandelijk beperkt is en cognitief functioneert op ongeveer hetzelfde niveau als een kind tussen de vijf en zes jaar. Ook moet daarbij in aanmerking worden genomen haar beperkte beheersing van de Nederlandse gebarentaal. Toen zij verklaarde dat de verdachte aan haar kruis heeft gezeten, beschreef zij dit door te wijzen naar haar kruis, omdat zij het (gebarentaal)woord voor vagina niet kende. Ook wist zij niet hoe het mannelijk geslachtsdeel heet, maar wist zij wel dat wat de verdachte deed, aftrekken was. In het studioverhoor vond zij het lastig om over sommige handelingen te verklaren en omschreef zij veel als ‘vies’ en ‘raar’. Dit maakt dat haar verklaringen op de rechtbank authentiek overkomen.
Dat in de verklaringen van [slachtoffer 1] op sommige punten tegenstrijdigheden of lacunes voorkomen, maakt haar verklaringen niet onbetrouwbaar. Het gaat niet om de hoofdlijnen van haar verklaring, terwijl de tegenstrijdigheden of lacunes goed hun oorzaak kunnen vinden in haar verstandelijke beperking, in combinatie met emoties teweeggebracht als gevolg van het delict en haar beperkte kennis van de Nederlandse gebarentaal.
De rechtbank ziet dan ook geen reden om de verklaring van [slachtoffer 1] onbetrouwbaar te achten en zij zal deze voor het bewijs gebruiken.
3.4.3.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat de door [slachtoffer 1] genoemde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden met wederzijdse instemming en dat [slachtoffer 1] daartoe het initiatief nam. De verklaring van de verdachte is evenwel op onderdelen strijdig met het bewijs en innerlijk tegenstrijdig.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij langs de woning liep, dat [slachtoffer 1] vanuit haar woning naar hem zwaaide, dat hij naar de deur liep, dat [slachtoffer 1] de deur opendeed en dat hij gelijk naar binnen ging. Op de camerabeelden is echter een andere gang van zaken te zien. Te zien is dat de verdachte naar de woning zwaait, dat hij nog enige tijd naar de deur gebaart, dat de deur van binnenuit wordt opengedaan, dat de verdachte gelijk naar voren stapt om naar binnen te gaan, maar dat hij vervolgens niet naar binnen gaat, waarop hij een stap naar achter neemt. Daarna gebaart de verdachte nog ongeveer een halve minuut voordat hij daadwerkelijk de woning binnengaat. De rechtbank leidt daaruit af dat de verdachte er aanvankelijk van werd weerhouden om naar binnen te gaan. Anders dan de verdachte heeft verklaard, heeft [slachtoffer 1] hem dus niet meteen binnengelaten. De rechtbank is van oordeel dat dit raakt aan de kern van de verklaring van de verdachte, namelijk dat hij door [slachtoffer 1] werd gewenkt en dat zij het initiatief nam.
Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij en [slachtoffer 1] samen op de bank zaten en dat zij toen pas de deur en de gordijnen heeft dichtgedaan omdat zij privacy wilde. Dit wordt evenwel weersproken door de camerabeelden waarop te zien is dat de verdachte gelijk bij binnenkomst zélf de deur achter zich dichtdoet. Ook dit raakt aan de kern van de verklaring van de verdachte, waarin centraal staat dat [slachtoffer 1] het initiatief nam.
Verder heeft de verdachte verklaard dat [slachtoffer 1] schrok toen haar partner voor de deur stond, omdat hij hen op dat moment betrapte. Die betrapping was voor [slachtoffer 1] ook de reden om te zeggen dat zij was verkracht, aldus de verdachte. De verdachte heeft echter ook verklaard dat de seksuele handelingen al voorbij waren toen de partner van [slachtoffer 1] voor de deur stond en dat [slachtoffer 1] op dat moment in de badkamer stond en hijzelf in de keuken. De gordijnen waren bovendien gesloten, zodat de partner van [slachtoffer 1] niet kon zien wat er in de woning gebeurde. Hier is de verklaring van de verdachte dus innerlijk tegenstrijdig.
Daarbij komt dat de verdachte zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen, vervolgens bij zijn inverzekeringstelling heeft gezegd dat hij niet eerlijk is geweest en dat hij naar waarheid wilde verklaren, maar zich een dag later tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris weer op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Pas toen het strafdossier grotendeels vorm kreeg en het duidelijk werd waar de verdenking tegen hem op was gebaseerd, heeft de verdachte verklaringen afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte.
Dit alles maakt dat de rechtbank geen waarde kan hechten aan de verklaring van de verdachte en deze als ongeloofwaardig terzijde schuift.
3.4.4.
Steunbewijs
De verklaring van [slachtoffer 1] vindt steun in DNA-rapportages. De vlek op de vloer in de slaapkamer is bemonsterd. Vervolgens heeft er vergelijkend DNA-onderzoek plaatsgevonden en is er een spermafractie aangetroffen. Deze spermafractie bevat het DNA-profiel van een man, namelijk de verdachte. De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Tevens is er onderzoek gedaan naar een Y-chromosomaal DNA-profiel dat op de buiten- en binnenkant van de broekrand van de spijkerbroek van [slachtoffer 1] is aangetroffen. De onderzoeker concludeert dat de bevindingen meer dan 82 miljoen keer waarschijnlijker zijn indien de bemonstering DNA bevat van de verdachte of een andere man in de mannelijke lijn van de verdachte, dan dat deze cellen van een willekeurige, niet aan de verdachte verwante man zijn. Nu er geen aanwijzingen zijn dat mannelijke familieleden van de verdachte seksueel contact met [slachtoffer 1] hebben gehad, en de rechtbank de verklaring van de verdachte niet aannemelijk acht, ziet de rechtbank de conclusies uit het DNA-onderzoek als ondersteuning voor de verklaring van [slachtoffer 1] , in het bijzonder dat de verdachte haar spijkerbroek heeft uitgetrokken en dat hij zich heeft afgetrokken en is klaargekomen in haar nabijheid.
Steun voor de verklaring van [slachtoffer 1] kan ook worden gevonden in de emoties die zij direct na het gebeurde heeft getoond. Zo heeft haar partner verklaard dat [slachtoffer 1] bang en verdrietig was, dat hij haar moest troosten, dat zij na het incident niet kon slapen en dat zij heeft geschreeuwd in haar slaap. Ook haar begeleider [begeleider] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] tijdens het gesprek dat kort na het incident plaatsvond, moest huilen van de spanning. De verbalisant die ter plaatse was na het incident heeft opgeschreven dat [slachtoffer 1] snikkende geluiden maakte bij het afleggen van haar verklaring.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] daarmee in voldoende mate bevestiging vindt in ander bewijs en dat tussen de verklaring van [slachtoffer 1] en dat het andere bewijs niet een te ver verwijderd verband bestaat.
3.4.5.
Dwang
Voor dwang is vereist dat komt vast te staan dat de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat [slachtoffer 1] het seksueel binnendringen tegen haar wil heeft ondergaan als gevolg van (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid. In deze zaak is sprake van dergelijke andere feitelijkheden. Uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaring van [slachtoffer 1] , komt naar voren dat de verdachte de woning is binnengedrongen, dat hij heeft aan haar handen heeft getrokken en haar haar vastgepakt. De verdachte heeft vervolgens haar broek omlaag getrokken, haar meegetrokken naar de slaapkamer en zijn vinger in haar vagina gebracht. Dit alles terwijl [slachtoffer 1] dit niet wilde. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte [slachtoffer 1] dusdanig heeft overrompeld dat zij, in aanmerking genomen haar bijzondere kwetsbaarheid, in redelijkheid geen weerstand kon bieden tegen zijn seksuele handelingen. Daarmee heeft de verdachte [slachtoffer 1] dus gedwongen tot het ondergaan van die handelingen. Naar uiterlijke verschijningsvorm bezien, moet zijn opzet daarop ook gericht zijn geweest.
3.4.6.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] is de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden of de verdachte ook met zijn vinger aan haar anus heeft gezeten, zodat de rechtbank de verdachte daarvan zal vrijspreken.
3.5.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van dagvaarding II
3.5.1.
De feiten 1 en 2
Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt dat op 10 januari 2023 omstreeks 09:30 uur haar portemonnee is gestolen uit haar fysiotherapiepraktijk in Zoetermeer en dat er tussen 09:45 en 10:15 uur met haar pinpassen is gepind bij filialen van Albert Heijn, Dirk van den Broek en Aldi die alle op loopafstand van de praktijk liggen.
Op de camerabeelden van de bewuste Dirk van den Broek in Zoetermeer van 10 januari 2023 om 09:58 uur is te zien dat een man contactloze betalingen verricht en vervolgens tweemaal een geldbiljet van 20 euro overhandigd krijgt. De verdachte wordt door middel van een still van de camerabeelden door een verbalisant herkend.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Bij de beoordeling van dit bewijs is van doorslaggevend belang of de herkenningen voldoende overtuigend zijn om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Voor de betrouwbaarheid van een herkenning is onder meer de kwaliteit van de beelden en de zichtbaarheid van de dader op de beelden van groot belang. Verder is van belang in welke hoedanigheid en frequentie waarnemer en dader elkaar eerder hebben getroffen, en of herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken.
In dit geval acht de rechtbank de kwaliteit van de camerabeelden en de still daarvan voldoende om daarop een persoon te kunnen herkennen. De verbalisant die de verdachte op de still heeft herkend kent hem van diverse eerdere onderzoeken over een periode van meerdere jaren. De herkenning wordt gedaan aan de hand van het postuur en gezichtsvorm van de verdachte, waarbij de verbalisant hem specifiek herkent aan zijn oogopslag en baardgrens. Gelet op die omstandigheden beoordeelt de rechtbank deze herkenning als betrouwbaar.
Aldus staat vast dat de verdachte met een van [slachtoffer 2] gestolen pinpas geld heeft gepind bij de Dirk van den Broek. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte dat ook heeft gedaan bij de Albert Heijn en de Aldi. De drie filialen liggen immers vlakbij elkaar en alle transacties vonden plaats in een tijdsbestek van een half uur. Gelet op het korte tijdsverloop tussen de pintransacties en de diefstal van de pinpas uit de praktijk, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte ook degene is geweest die de portemonnee met inhoud heeft gestolen.
3.5.2.
De feiten 3 en 4
Op 29 januari 2023 zijn de pinpassen van [slachtoffer 3] gestolen uit het tennispark Mariahoeve in Den Haag. Op diezelfde dag is er tussen 11:47 uur en 13:53 uur bij meerdere winkels in ’s-Gravenhage en Leidschendam-Voorburg contactloos betaald met de pinpassen van [slachtoffer 3] .
Op de camerabeelden van het tennispark is te zien dat die dag om 11.10 uur een man door het gehele pand van het tennispark loopt. Op de camerabeelden van filialen van Kruidvat, Hema, de Footlocker en Etos te zien dat een man diverse pintransacties uitvoert met de gestolen pinpassen van [slachtoffer 3] . Een verbalisant heeft de camerabeelden van de Etos, Footlocker en Hema bekeken en heeft, op basis van zijn kleding, postuur en uiterlijke kenmerken, geconcludeerd dat de man op de beelden steeds dezelfde persoon is. Een verbalisant heeft een still van de camerabeelden van het tennispark bekeken en de verdachte daarop herkend.
Ook hier zal de rechtbank behoedzaam zijn bij de omgang van de herkenning. De rechtbank acht de kwaliteit van de verschillende camerabeelden en de still daarvan voldoende om daarop een persoon te kunnen herkennen. De verbalisant die de verdachte op de still herkent, kent hem van diverse eerdere onderzoeken over een periode van meerdere jaren. De herkenning wordt gedaan aan de hand van het postuur en gezichtsvorm van de verdachte, waarbij de verbalisant hem specifiek herkent aan zijn oogopslag en baardgrens. Gelet op die omstandigheden beoordeelt de rechtbank ook deze herkenning als betrouwbaar.
Tussen de aanwezigheid van de verdachte in het tennispark om 11.10 uur en de eerste contactloze betaling om 11.47 uur zit een kort tijdsverloop. Vervolgens zit er een kort tijdsverloop tussen de verschillende betalingen die daarna worden verricht. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het de verdachte is geweest die de pinpassen van [slachtoffer 3] heeft gestolen en daarmee bij de eerder genoemde winkels contactloos heeft betaald.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
dagvaarding I
hij op 11 februari 2023 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 1] door een feitelijkheid, te weten het
- binnendringen in de woning van die [slachtoffer 1] ,
- aan de hand mee trekken naar de woonkamer en de slaapkamer van die [slachtoffer 1] ,
- op het bed duwen van die [slachtoffer 1] ,
- uittrekken van de broek van die [slachtoffer 1] en
- onverhoeds ontuchtig handelen,
heeft gedwongen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,te weten het
- brengen/duwen van en heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer 1] ,
- betasten van en knijpen in de buik en borsten en vagina van die [slachtoffer 1] ,
- likken van de borsten van die [slachtoffer 1] ,
- zoenen van die [slachtoffer 1] en
- zich aftrekken en klaarkomen in de nabijheid van die [slachtoffer 1] .
dagvaarding II
1
hij op 10 januari 2023 te Zoetermeer een portemonnee met inhoud, te weten twee bankpassen en een Nederlands Identiteitsbewijs, die aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op 10 januari 2023 te Zoetermeer meerdere geldbedragen, die aan [slachtoffer 2] , toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens onbevoegd gebruik te maken van een of meerdere pinpassen, toebehorende aan die [slachtoffer 2] ;
3
hij op 29 januari 2023 te 's-Gravenhagemeerdere bankpassen, die aan [slachtoffer 3] , toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen;
4
hij
op29 januari 2023 te 's-Gravenhage en Leidschendam-Voorburg meerdere geldbedragen, die aan [slachtoffer 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens onbevoegd gebruik te maken van een of meerdere pinpassen, toebehorende aan die [slachtoffer 3] .
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege ongemaximeerd wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot bewezenverklaring komt, bepleit om een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De strafoplegging
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft een verstandelijk beperkte en dove vrouw verkracht. Hij heeft het slachtoffer, dat hij ogenschijnlijk willekeurig had gekozen, gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen in haar eigen woning in een woonlocatie voor mensen met een verstandelijke beperking. De rechtbank acht dit een grove schending van haar persoonlijke levenssfeer, omdat dit bij uitstek een plek is waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige en onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van dit kwetsbare slachtoffer. Dat het slachtoffer door haar beperkingen kwetsbaar was, moet de verdachte ook direct duidelijk zijn geweest bij hun eerste contact, mede door het communiceren via gebarentaal, maar dat heeft hem niet van zijn handelen weerhouden. De verdachte heeft slechts oog gehad voor zijn eigen seksuele behoeften en niet voor de nadelige gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer.
Het is algemeen bekend dat verkrachting voor slachtoffers een schokkende, beangstigende en vernederende gebeurtenis is, die langdurige psychische en emotionele schade tot gevolg kan hebben. Dat geldt in het bijzonder bij kwetsbare slachtoffers, zoals in dit geval. Het slachtoffer functioneert cognitief op het niveau van een vijf- à zesjarig kind. Dat de impact op het slachtoffer groot is blijkt uit de verschillende verklaringen die zij heeft afgelegd. Zij vond het bijzonder moeilijk om te vertellen wat er was gebeurd en om te kunnen bevatten wat haar precies was overkomen. Bovendien blijkt uit haar eerste verklaringen hoe hevig zij geëmotioneerd was door wat de verdachte heeft gedaan. Dat de verdachte bij hoog en bij laag volhoudt dat de seksuele handelingen met het slachtoffer consensueel waren en dat het slachtoffer een vrouw zonder beperkingen is, althans dat hem nergens uit bleek dat zij een beperking had, baart de rechtbank bijzonder veel zorgen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen. De verdachte heeft in een fysiotherapiepraktijk en een tennisclub pinpassen gestolen en heeft daarmee meermaals contactloos betalingen gedaan. Dit zijn feiten die voor de slachtoffers financiële schade en veel hinder veroorzaken. De verdachte heeft zich hierbij slechts laten leiden door zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 februari 2024, waaruit blijkt dat hij op 12 oktober 2021 en 22 maart 2022 is veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Verder is de verdachte op 23 december 2021 veroordeeld voor diefstal uit een woning en is hij in het verleden vaker veroordeeld voor diverse diefstallen. De rechtbank weegt dit als strafverhogend mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia Triple rapportage, opgemaakt in het kader van dagvaarding I door dr. D.J. Vinkers, psychiater, drs. J. Yntema, GZ-psycholoog, F. Jonker, klinisch neuropsycholoog, en E. Strijks, neuroloog. Zij concluderen dat er bij de verdachte sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS), dat hij neurocognitieve beperkingen heeft en antisociale en narcistische persoonlijkheidstrekken. Hierdoor is hij erg impulsief, geneigd om egocentrische keuzes te maken en gericht op zijn eigen lustbevrediging. Hij kan de intenties van anderen niet goed inschatten of hij interpreteert deze zoals het hem het beste uitkomt. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van de bewezen verklaarde verkrachting en er is volgens de psycholoog en de psychiater vermoedelijk sprake geweest van enige doorwerking van de stoornissen in de verkrachting. Geadviseerd wordt om de verdachte de verkrachting in een verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt dit advies over en legt dit ten grondslag aan haar oordeel dat de bij dagvaarding I bewezen verklaarde verkrachting de verdachte verminderd kan worden toegerekend. Dit heeft een matigende werking op de op te leggen straf. De bij dagvaarding II bewezen verklaarde diefstallen kunnen naar het oordeel van de rechtbank volledig aan de verdachte worden toegerekend. De rechtbank acht noch op basis van voormelde rapportage, noch anderszins aannemelijk dat de stoornissen van de verdachte zijn gedragingen ten tijde van die feiten hebben beïnvloed. Ofschoon de impulsiviteit van de verdachte hier ook een rol zou kunnen hebben gespeeld, acht de rechtbank aannemelijk dat het plegen van deze feiten in hoofdzaak is ingegeven door zijn financiële positie.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin geldt als uitgangspunt voor verkrachting met een beperkte mate van dwang een gevangenisstraf van 24 maanden. De aard van de seksuele gedraging en de daarmee gepaard gaande mate van inbreuk op de lichamelijke integriteit kunnen aanleiding zijn van het uitgangspunt naar beneden of naar boven af te wijken. In dit geval gaat het om penetratie met een vinger, wat doorgaans geldt als minder ernstig dan penetratie met een geslachtsdeel. Daar staat tegenover dat het hier gaat om een zeer kwetsbaar slachtoffer, dat in haar eigen woning is verkracht. Die omstandigheden weegt de rechtbank als ernstig strafverhogend mee. Als uitgangspunt voor zakkenrollerij – waar de bij dagvaarding II bewezen verklaarde diefstallen van de pinpassen aan doen denken – geldt bij recidive een gevangenisstraf van twee maanden.
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden opleggen, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De oplegging van een maatregel
De psycholoog schat het risico op recidive, wanneer de verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij, in als hoog. De psycholoog bemerkt dat bij de verdachte sprake is van een zorgelijke ontwikkeling met betrekking tot seksuele grensoverschrijdingen. De verdachte is twee keer eerder veroordeeld voor ontucht en hij is seksueel ontremd en grensoverschrijdend tijdens de gesprekken met de psycholoog. Vanwege de complexe psychopathologie, de doorwerking daarvan in de bewezen verklaarde verkrachting en het hoge risico op recidive, is er sprake van een behandelnoodzaak en wordt een langdurige intensieve behandeling van belang geacht. De verdachte kent een uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis. Eerdere behandelingen in een strafrechtelijk kader zijn onvoldoende geslaagd. De verdachte was niet altijd behandeltrouw en bij hem ontbreekt probleem- en ziektebesef. De psycholoog acht het daarom van belang dat de behandeling van de verdachte in een stevig kader wordt vormgegeven. Indien de verdachte wil meewerken aan behandeling schat de psycholoog in dat tbs met voorwaarden zal volstaan, waarbij gestart wordt met een klinische opname. Problematisch is echter het gebrek aan ziektebesef en -inzicht, waardoor de vraag is of hij daadwerkelijk zal meewerken.
Ook de psychiater schat het recidiverisico in als hoog. De verdachte heeft vanaf adolescentie gedragsproblemen. Hij heeft problemen op meerdere leefgebieden, is heel vaak met justitie in aanraking gekomen – de laatste jaren ook voor aanranding – en hij bevond zich nog in een proeftijd met toezicht door de reclassering. Hij heeft geen stabiel bestaan en hij laat zich leiden door zijn impulsen. Hij ervaart geen spijt, heeft weinig ziekte-inzicht en houdt behandeling en begeleiding af. Er is nauwelijks een steunsysteem en hij ervaart geen enkele vorm van eigen verantwoordelijkheid. Hij is niet goed op zijn gedrag aan te spreken. Volgens de psychiater zou de verdachte baat hebben bij een rustige, klinische omgeving, waar hij onder toezicht wordt ingesteld op medicatie. Mede gezien het hoge risico op recidive, adviseert de psychiater om de verdachte tbs met voorwaarden op te leggen. Met deze maatregel kan er worden ingegrepen bij therapieontrouw of grensoverschrijdend gedrag. Het is de psychiater nog niet helemaal duidelijk of de verdachte bereid is om zich aan de voorwaarden te houden, maar hij verwacht dat de verdachte “eieren voor zijn geld” zal kiezen. De psychiater acht het niet aannemelijk dat een vrijblijvende (ambulante) behandeling, ook niet met bijzondere voorwaarden, gaat leiden tot een structurele verbetering van de situatie van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een tbs-maatregel is voldaan. Er is sprake van een misdrijf, te weten verkrachting, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf is gesteld van vier jaar of meer. Ten tijde van het begaan van dat misdrijf bestond bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Bovendien eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld. Uit de hiervoor aangehaalde rapportage blijkt immers dat er bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico, dat een langdurige en intensieve behandeling noodzakelijk is om dat risico te verlagen en dat die behandeling niet in een ander kader dan tbs kan plaatsvinden.
De rechtbank zal dan ook de tbs-maatregel opleggen. De vraag is vervolgens of die maatregel moet worden opgelegd met voorwaarden, zoals door de psycholoog en de psychiater is geadviseerd, of met verpleging van overheidswege, zoals de officier van justitie heeft gevorderd.
Zowel de psycholoog als de psychiater heeft kanttekeningen geplaatst bij de bereidheid van de verdachte om zich te committeren aan eventueel op te leggen voorwaarden. Dat geldt ook voor de reclassering, in het maatregelrapport van 7 november 2023. De reclassering heeft twijfels of de verdachte een voorwaardelijk traject zal kunnen volbrengen, omdat hem dit in het verleden niet gelukt, het hem aan besef lijkt te ontbreken waarvoor hij behandeld dient te worden en ook intrinsieke motivatie voor behandeling ontbreekt. De reclassering heeft daarom “hardgrondige twijfels” of tbs met voorwaarden wel een haalbaar en passend kader is voor de verdachte. Wellicht kan het striktere kader van de tbs met voorwaarden, en de bijbehorende consequenties als hij zich niet conformeert aan de voorwaarden, de verdachte de extrinsieke motivatie kunnen bieden die hij nodig heeft. Als dit niet het geval blijkt te zijn, dan waarborgt een omzetting naar tbs met dwangverpleging in ieder geval alsnog de beoogde doelen van behandeling, begeleiding en beveiliging om zo ook de veiligheid van de samenleving, aldus de reclassering.
De verdachte heeft zowel tegenover de reclassering als ter terechtzitting verklaard dat hij zich aan voorwaarden wil houden. Daarover bevraagd door de rechtbank heeft de verdachte verklaard dat hij wil dat de reclassering hem helpt met een “nieuw huis” en met “rustig oud worden”.
De rechtbank heeft geen vertrouwen dat de verdachte zich zal kunnen en willen committeren aan eventueel te stellen voorwaarden. De verdachte heeft geen ziektebesef en ziekte-inzicht en zijn intrinsieke motivatie voor een behandeling ontbreekt. Hij lijkt alleen praktische hulp te willen. Daarbij komt dat het hem eerder niet is gelukt om zich te houden aan voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke veroordeling. De rechtbank is er niet van overtuigd dat de verdachte zich wél aan voorwaarden zou houden als de dreiging van alsnog verpleging van overheidswege hem boven het hoofd zou hangen. Hem in zoverre het voordeel van de twijfel gunnen, zoals de gedragsdeskundigen en de reclassering hebben gedaan, acht de rechtbank onverantwoord, gelet op het hoge recidiverisico en de ernst van het delict.
Aangezien tbs met voorwaarden geen passend kader is en gezien de noodzaak van behandeling om het recidiverisico terug te brengen, eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd. De rechtbank zal dan ook die verpleging bevelen.
De tbs-maatregel met verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten verkrachting. De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1.
De vordering
[slachtoffer 1] heeft zich terzake dagvaarding I als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 20.081,60, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 81,60 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 10.081,60, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 81,60.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding I bewezen verklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van de normschending – zoals hiervoor onder 6.3. beschreven – meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd zal de rechtbank de hoogte van de immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 5.000,-. Zij heeft daartoe in aanmerking genomen de aard en ernst van de bewezen verklaarde verkrachting, waaronder begrepen de mate van dwang en de aard van de seksuele handelingen, alsmede de ernst van het geestelijke letsel. In dit geval is geen geweld gebruikt en is gepenetreerd met een vinger. Niet is gebleken dat de benadeelde partij is gediagnostiseerd met PTSS of anderszins onder behandeling staat voor geestelijk letsel. In die opzichten verschilt deze zaak van de door de benadeelde partij ter onderbouwing van haar vordering aangehaalde rechtspraak. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot vergoeding.
Wettelijke rente en proceskostenveroordeling
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 11 februari 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Aangezien de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding I bewezen verklaarde feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit wordt veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het door de rechtbank aan de benadeelde partij toe te wijzen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vorderingen van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de bij parketnummer 10/255005-21 door de rechtbank Rotterdam op 23 december 2021 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf van 60 dagen en dat de bij parketnummer 09/221289-20 door de rechtbank Den Haag op 12 oktober 2021 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één maand, ten uitvoer worden gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vorderingen tot tenuitvoerlegging wegens de verzochte vrijspraak niet-ontvankelijk te verklaren.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging toewijzen. Vast is komen te staan dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, immers heeft hij zich voor het einde van de proeftijd die in beide voormelde vonnissen was opgelegd, wederom schuldig gemaakt aan strafbare feiten, te weten de hiervoor bewezen verklaarde feiten.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 242, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I en bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6. bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
verkrachting;
ten aanzien van feiten 1 en 3 van dagvaarding II, telkens:
diefstal;
ten aanzien van feiten 2 en 4 van dagvaarding II, telkens:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
36 (ZESENDERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstellingvan de verdachte en beveelt dat hij
van overheidswege zal worden verpleegd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 5.081,60 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 februari 2023 de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 5.081,60, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 februari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 23 december 2021, gewezen onder parketnummer 10/255005-21, te weten gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de rechtbank Den Haag d.d. 12 oktober 2021, gewezen onder parketnummer 09/221289-20, te weten gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. N.F.R. de Rooij, rechter,
mr. M.H.J. Doornink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.C. Melieste, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2024.