ECLI:NL:RBDHA:2024:2830

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
23/2333
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit WIA-uitkering ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.A. Spek, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 augustus 2022, waarin werd vastgesteld dat zij met ingang van 1 juli 2022 geen recht had op een WIA-uitkering. Dit besluit was gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. Eiseres stelde dat haar fysieke en psychische toestand te optimistisch was ingeschat en dat de verzekeringsarts onvoldoende had gemotiveerd waarom haar klachten niet als beperkingen konden worden aangemerkt. Ze voerde aan dat ze gediagnostiseerd was met posttraumatische stressstoornis (PTSS) na de datum in geding, maar dat de beperkingen al eerder aanwezig waren.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De primaire verzekeringsarts had dossierstudie verricht en eiseres fysiek en psychisch onderzocht. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b de medische belastbaarheid van eiseres overtuigend had gemotiveerd en dat er geen nieuwe medische objectieve onderbouwing was voor verdergaande beperkingen op de datum in geding. De rechtbank concludeerde dat de geduide functies binnen de belastbaarheid van eiseres vielen en dat er geen reden was om de geschiktheid van deze functies in twijfel te trekken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees zij vergoeding van proceskosten of griffierecht af. De uitspraak werd gedaan door mr. C.G. Meeder, in aanwezigheid van griffier mr. I. Ince, en is openbaar uitgesproken op 16 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2333 WIA
uitspraak van de enkelvoudige kamer van uiterlijk 16 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. M.A. Spek,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
gemachtigde: [naam] .

Inleiding

In het besluit van 19 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres met ingang van 1 juli 2022 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Aan het primaire besluit liggen de rapporten van de verzekeringsarts van 14 juni 2022 en van de arbeidsdeskundige van 18 augustus 2022 ten grondslag.
In het besluit van 1 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Aan het bestreden besluit ligt het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 23 januari 2023 en de van de arbeidsdeskundige b&b van 28 februari 2023 ten grondslag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder en de verzekeringsartsen zowel haar fysieke als psychische toestand te optimistisch hebben ingeschat. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts b&b onvoldoende gemotiveerd waarom de klachten van eiseres niet als beperkingen kunnen worden aangemerkt. De verzekeringsarts b&b schrijft immers niet meer dan dat de geclaimde beperkingen op lichamelijk gebied niet plausibel zijn. Ook gaat de verzekeringsarts b&b ten onrechte uit van lichte psychische klachten. Eiseres is na datum in geding, te weten 1 juli 2022, gediagnostiseerd met post traumatische stressstoornis (PTSS), maar ondervond de beperkingen al op de datum in geding.
Dat deze klachten niet zichtbaar waren voor een verzekeringsarts betekent niet dat ze er niet waren. Bij het stellen van de beperkingen dient te worden uitgegaan van de diagnose PTSS. Eiseres voert tevens aan dat de geduide functies niet geschikt zijn voor eiseres. De functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) is niet geschikt wegens veelvuldig reiken en langdurig zitten. Ook is niet passend de functie kassamedewerker (SBC-code 317030) met name vanwege het moeten tillen van de te scannen voorwerpen en de belasting op hoofdbewegingen. Verder is de functie archiefmedewerker (SBC-code 315132) niet geschikt omdat een aantal onderdelen van de functie tweehandig werk betreft. Tot slot is de functie parking host (SBC-code 261011) niet passend vanwege het daarin voorkomende schoonmaakwerk inclusief het moeten opruimen van zwerfvuil.
2. Verweerder heeft in beroep het bestreden besluit gehandhaafd.
3.1
De rechtbank oordeelt als volgt.
3.2
De rechtbank stelt voorop dat verweerder een besluit over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Op 14 juni 2022 heeft de primaire verzekeringsarts over eiseres gerapporteerd. De primaire verzekeringsarts heeft hiervoor dossierstudie verricht en eiseres fysiek onderzocht op spreekuur van 14 juni 2022. Ook heeft de primaire verzekeringsarts een psychisch onderzoek verricht. Zij heeft haar bevindingen neergelegd in een rapport van 14 juni 2022 en heeft op dezelfde datum de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin de beperkingen van eiseres zijn weergegeven. In bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b dossierstudie verricht en kennis genomen van de bezwaren van eiseres. De verzekeringsarts b&b heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om meer of forsere beperkingen aan te nemen, en heeft zijn bevindingen neergelegd in het rapport van 23 januari 2023. Het betoog van eiseres dat sprake is van onzorgvuldigheid slaagt gelet op het voorgaande niet.
3.4
De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts b&b de medische belastbaarheid van eiseres in het rapport op inhoudelijke overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. Allereerst heeft de primaire verzekeringsarts bij observatie waargenomen dat eiseres zich op een coherente, coöperatieve wijze presenteert. Volgens de primaire verzekeringsarts zijn er geen afwijkingen gevonden bij oriënterend onderzoek ten aanzien van bewustzijn, concentratie, stemming, oriëntatie, waarnemen en denken. Voorts zijn ook geen andere aanwijzingen voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek waargenomen. De verzekeringsarts b&b heeft gemotiveerd dat de primaire verzekeringsarts geen ernstige psychische stoornissen bij eiseres heeft kunnen vaststellen. In de FML zijn beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts b&b heeft gemotiveerd toegelicht dat in voldoende mate rekening is gehouden met de eiseres objectief aangetoonde medische afwijkingen. Daarbij is overwogen dat in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend zijn, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. De rechtbank overweegt daarbij dat er geen (nieuwe) medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen op 1 juli 2022. Het betoog slaagt dus niet.
4.4
De rechtbank overweegt ten slotte dat – zoals ter zitting besproken – er lichamelijk onderzoek is geweest en dat er beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de handen. Daarbij is rekening gehouden met de medische informatie van de behandeld sector en de bevindingen van het lichamelijk onderzoek. Gezien de motivering van de verzekeringsarts b&b bestaat geen aanleiding voor meer beperkingen ten aanzien van de handen.
5.1
De rechtbank ziet, uitgaande van de juistheid van het medisch onderzoek, in wat eiseres heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. Wat betreft de functie productiemedewerker industrie merkt de rechtbank op dat de punten reiken en langdurig zitten geen signaleringen opleveren in de Resultaat functiebeoordeling. Dat betekent dat de belasting van deze functie binnen de belastbaarheid van eiseres valt. Voor de functie kassamedewerker geldt dat tillen en nekbewegingen eveneens geen signaleringen in de Resultaat functiebeoordeling opleveren. Over de functie archiefmedewerker heeft de arbeidsdeskundige b&b gemotiveerd dat de schroefbewegingen volledig met rechts kunnen worden uitgevoerd. Bovendien kan bij een deel van de handelingen de rechterarm extra ingezet worden om de linker te besparen. Daarnaast merkt de rechtbank op dat in de FML van 14 juni 2022 niet is opgenomen dat eiseres in zijn geheel geen tweehandig werk kan verrichten. Dit geldt ook ten aanzien van het betoog dat de functie parking host niet kan worden verricht omdat er tweehandig werk moet worden verricht.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank brengt het voorgaande met zich dat, anders dan door eiseres gesteld, de functies de belastbaarheid van eiseres, zoals neergelegd in de FML van 14 juni 2022, niet overschrijden.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank zal gelet op het vorenoverwogene het beroep ongegrond verklaren. Voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.