ECLI:NL:RBDHA:2024:2807
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzet en voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Kroatië
Op 20 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een opposant verzet heeft ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 5 januari 2024, waarin zijn asielaanvraag ongegrond werd verklaard. De opposant, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. V. Senczuk, heeft tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 19 oktober 2023 beroep ingesteld. In de eerdere uitspraak was de rechtbank van mening dat het beroep kennelijk ongegrond was, en heeft zij zonder zitting uitspraak gedaan op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Tijdens de zitting op 20 februari 2024 heeft de opposant zijn bezwaren tegen de eerdere uitspraak toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij graag een zitting wilde om zijn ervaringen in Kroatië te delen. Hij was het niet eens met het oordeel van de hoogste bestuursrechter over het interstatelijk vertrouwensbeginsel en voerde aan dat er sprake was van spoedeisend belang, aangezien er een overdracht gepland stond voor 21 februari 2024.
De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van de opposant grotendeels een herhaling waren van het eerdere beroep en dat er geen reden was om anders te oordelen dan in de uitspraak van 5 januari 2024. De rechtbank concludeerde dat een zitting de uitkomst niet zou hebben veranderd en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. C.W. Griffioen, in aanwezigheid van griffier mr. J.R. Froma.