ECLI:NL:RBDHA:2024:2787

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
NL24.6884
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtspositie van derdelanders uit Oekraïne met tijdelijke bescherming en de gevolgen van terugkeerbesluit

Op 4 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoekster met de Kameroense nationaliteit, die na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne naar Nederland is gevlucht. Verzoekster had tijdelijke bescherming op grond van de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming, maar deze bescherming eindigde op 4 maart 2024. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had een terugkeerbesluit genomen, waartegen verzoekster beroep had ingesteld en om een voorlopige voorziening had verzocht. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisende situatie was die een voorlopige voorziening rechtvaardigde, omdat de tijdelijke bescherming van rechtswege eindigde en verzoekster geen rechtmatig verblijf meer had. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en wees het af, waardoor verzoekster vanaf 4 maart 2024 niet meer mocht werken zonder tewerkstellingsvergunning en niet meer in de gemeentelijke opvang mocht verblijven. De voorzieningenrechter benadrukte dat de belangen van de staatssecretaris zwaarder wogen dan die van verzoekster, en dat er geen evident onrechtmatige besluiten waren genomen. De rechtbank zal zich inspannen om voor 1 april 2024 uitspraak te doen op het beroep van verzoekster tegen het terugkeerbesluit.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.6884
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster], V-nummer: [V-nummer] , verzoekster (gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen)
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over de rechten in Nederland van ‘derdelanders’ uit Oekraïne, die daar een tijdelijk verblijfsrecht hadden. De voorzieningenrechter geeft hen op dit moment geen toestemming om na 4 maart 2024 te blijven werken of om na 1 april 2024 nog in de Europese Unie te blijven. De hoogste vreemdelingenrechter heeft daar al duidelijk over geoordeeld en de voorzieningenrechter ziet geen redenen om van die uitspraak af te wijken.
Verzoekster heeft de Kameroense nationaliteit. In 2022 verbleef zij in Oekraïne, waar zij een tijdelijke verblijfsvergunning had. Zij is na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne naar Nederland gevlucht en kreeg hier tijdelijke bescherming op grond van de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van verzoekster buiten behandeling gesteld, omdat zij niet heeft gereageerd op het verzoek om informatie.
Op 24 januari 2024 heeft de staatssecretaris verzoekster een brief gestuurd, waarin staat dat haar pasje geldig blijft tot 4 maart 2024, dat zij vanaf die datum niet meer mag werken zonder tewerkstellingsvergunning en dat zij na 1 april 2024 niet meer in de opvang van de gemeente mag verblijven. Dit is zo omdat de tijdelijke bescherming die verzoekster op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming kreeg op 4 maart 2024 van rechtswege eindigt.
Op 7 februari 2024 heeft de staatssecretaris een terugkeerbesluit genomen, wat inhoudt dat verzoekster de Europese Unie binnen 28 dagen na 4 maart 2024 moet verlaten. De staatssecretaris legt aan dat besluit ook ten grondslag dat de tijdelijke bescherming op 4 maart 2024 van rechtswege eindigt.
5. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit en daarbij argumenten aangevoerd tegen zowel dat besluit als tegen de brief van 24 januari 2024.
6. Verzoekster heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Met dit verzoek om een voorlopige voorziening wil verzoekster bereiken dat de voorzieningenrechter bepaalt dat zij tijdens de beroepsprocedure in Nederland mag blijven en alle rechten behoudt die zij op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming krijgt, waaronder het recht om te blijven werken zonder tewerkstellingsvergunning.
7. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

8. Verzoekster heeft een spoedeisend belang bij een snelle beslissing van de voorzieningenrechter, omdat zij vanaf vandaag niet meer mag werken zonder tewerkstellingsvergunning.
Voorzieningenrechter kan oordelen over terugkeerbesluit en over brief
9. Het besluit van 7 februari 2024 is een terugkeerbesluit in de zin van artikel 62a van de Vreemdelingenwet 2000. Tegen zo’n besluit staat rechtstreeks beroep open bij de vreemdelingenrechter en in afwachting van de behandeling daarvan kan aan de voorzieningenrechter worden gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter beoordeelt in dat kader of verzoekster de behandeling van het beroep tegen het terugkeerbesluit in Nederland moet kunnen afwachten.
10. In de brief van 24 januari 2024 staat dat verzoekster na 4 maart 2024 niet meer zonder tewerkstellingsvergunning mag werken in Nederland en dat zij na 1 april 2024 niet meer in de opvang van de gemeente mag blijven. De voorzieningenrechter oordeelt dat deze mededelingen niet op enig rechtsgevolg zijn gericht, omdat het moment waarop de tijdelijke bescherming voor derdelanders eindigt, van rechtswege volgt uit de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten. De brief van 24 januari 2024 is daarom geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De mededelingen in de brief over het niet meer mogen werken zonder tewerkstellingsvergunning en over het stoppen van de opvang zijn echter wel relevant voor de positie van verzoekster als vreemdeling op de arbeids- en de woningmarkt. Het zijn daarom voor verzoekster in het rechtsverkeer relevante mededelingen en om die reden feitelijke handelingen waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daartegen staat bezwaar open bij de staatssecretaris en in afwachting van de behandeling daarvan kan aan de voorzieningenrechter worden gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
11. De rechtbank zal het beroep gelet op het voorgaande aan de staatssecretaris moeten doorzenden om het als bezwaar te behandelen, voor zover het beroep is gericht tegen de mededelingen uit de brief van 24 januari 2024 over het niet meer mogen werken zonder tewerkstellingsvergunning en het eindigen van opvang. De voorzieningenrechter zal op het daaraan gerelateerde verzoek om voorlopige voorziening beslissen in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter beoordeelt in dat kader of
verzoekster in afwachting van de behandeling van het bezwaar in Nederland moet kunnen blijven werken zonder tewerkstellingsvergunning en of zij recht op opvang moet behouden.
Het beoordelingskader bij de verzoeken
12. De beoordeling door de voorzieningenrechter gebeurt vanwege de aard van deze spoedprocedure op hoofdlijnen en de rechtbank is later niet aan dit oordeel gebonden.
13. De voorzieningenrechter beoordeelt eerst de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit en van de weigering om verzoekster te laten werken zonder tewerkstellingsvergunning en vanaf 1 april 2024 nog langer opvang te bieden. Daarbij beoordeelt hij de kans van slagen van het bezwaar en beroep. Vervolgens weegt hij aan de hand daarvan de belangen die verzoekster en de staatssecretaris hebben bij het wel of niet treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van hiervoor genoemde feitelijke handelingen en het terugkeerbesluit, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van verzoekster bij het schorsen daarvan.

De rechtmatigheid van het terugkeerbesluit en het feitelijk handelen

14. De argumenten van verzoekster over het terugkeerbesluit en over het mogen blijven werken zonder tewerkstellingsvergunning komen in de kern op hetzelfde neer: zij vindt namelijk dat zij van rechtswege ook na 4 maart 2024 nog tijdelijke bescherming heeft op grond van of krachtens de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De voorzieningenrechter stelt hierbij voorop dat de kans van slagen van de procedures direct samenvalt met het oordeel over deze argumenten. Als de Richtlijn Tijdelijke Bescherming in het geval van verzoekster ook na 4 maart 2024 nog verblijfs- en arbeidsrechten geeft, is er immers geen grondslag voor het nemen van een terugkeerbesluit of voor het feitelijke beëindigen van de mogelijkheid om te werken zonder tewerkstellingsvergunning en het bieden van opvang.
15. De vraag wanneer de tijdelijke bescherming van derdelanders eindigt, is in de rechtspraak al beantwoord. In de uitspraak van 17 januari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:32) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van rechtswege afloopt op 4 maart 2024. Dit is een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel van de hoogste nationale vreemdelingenrechter. De voorzieningenrechter ziet geen reden om dat oordeel niet te volgen.
16. Het gevolg van het aflopen van de tijdelijke bescherming in de zin van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming is dat ook de daaraan verbonden rechten om te mogen werken zonder tewerkstellingsvergunning en opvang te krijgen, eindigen. De weigering om verzoekster vanaf 4 maart 2024 nog te laten werken zonder tewerkstellingsvergunning en de beëindiging van de gemeentelijke opvang per 1 april 2024 vindt de voorzieningenrechter daarom niet onrechtmatig. Het bezwaar daartegen heeft weinig kans van slagen.
17. Over het terugkeerbesluit oordeelt de voorzieningenrechter terughoudender. Het gevolg van het aflopen van de tijdelijke bescherming is dat verzoekster vanaf 4 maart 2024 geen rechtmatig verblijf meer heeft. In de zaak van verzoekster en in andere zaken van derdelanders ligt bij de rechtbank vervolgens de vraag voor hoe de uitspraak van 17 januari 2024 zich verhoudt tot het nemen van een terugkeerbesluit. Verschillende zittingsplaatsen, waaronder deze zittingsplaats, hebben dit soort zaken naar een meervoudige kamer verwezen om deze vraag op korte termijn te beantwoorden. De voorzieningenrechter zal
daarop nu niet verder vooruitlopen en zal geen oordeel geven over de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit. De aard van deze spoedprocedure leent zich daar niet voor. De voorzieningenrechter volstaat met de vaststelling dat hij geen evidente onrechtmatigheden ziet in (de totstandkoming van) het terugkeerbesluit.
Het belang van de staatssecretaris weegt zwaarder
18. Het belang van verzoekster is om de procedure tegen het terugkeerbesluit in Nederland te kunnen afwachten en om in die periode te kunnen blijven werken zonder tewerkstellingsvergunning en opvang van de gemeente te behouden. Van deze belangen is het kunnen blijven werken het meest urgent, omdat dit vanaf vandaag al niet meer mag. Omdat verzoekster nog tot 1 april 2024 in Nederland mag blijven en tot die tijd opvang van de gemeente behoudt, zijn de belangen daarbij op dit moment minder spoedeisend.
19. Het belang van de staatssecretaris hangt samen met het uitzonderlijke karakter van de bescherming voor ontheemde derdelanders. Derdelanders met een tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne hebben op basis van de facultatieve bepaling in Nederland onmiddellijke en tijdelijke bescherming gekregen. De staatssecretaris heeft belang bij het naleven van de beëindiging ervan.
20. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat er geen sprake is van onverwijlde spoed die gelet op de betrokken belangen vereist dat er een voorlopige voorziening wordt getroffen. Voor het vanaf vandaag niet meer mogen werken zonder tewerkstellingsvergunning geldt dat het belang daarbij urgent is, maar dat daaraan geen gewicht kan worden toegekend omdat de voorzieningenrechter weinig twijfels heeft over de kans van slagen van het bezwaar. De uitspraak van 17 januari 2024 is daar duidelijk over. Voor het in de Europese Unie mogen blijven en het behouden van gemeentelijke opvang geldt los van die uitspraak dat het belang pas spoedeisend wordt op of nabij 1 april 2024, zodat ook daaraan nu minder gewicht toekomt. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.

Hoe gaat het verder?

21. De voorzieningenrechter wijst er nog op dat de rechtbank zich ervoor inspant om voor 1 april 2024 uitspraak te doen op het beroep van verzoekster tegen het terugkeerbesluit en op beroepen in vergelijkbare zaken. Als die uitspraak toch niet voor 1 april 2024 wordt gedaan, kan verzoekster zich in de laatste week van maart opnieuw tot de voorzieningenrechter wenden, omdat zij dan een urgent belang heeft bij een nieuwe beoordeling.
22. Over het bezwaar tegen de feitelijke handelingen over het mogen werken zonder tewerkstellingsvergunning en de opvang geeft de voorzieningenrechter partijen in overweging om in te stemmen met rechtstreeks beroep in de zin van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht. Dat maakt het mogelijk om die zaak vanwege de samenhang gelijktijdig te behandelen met het beroep tegen het terugkeerbesluit.

Conclusie en gevolgen

23. Het verzoek is kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dit betekent dat de brief van 24 januari 2024 en het terugkeerbesluit blijven gelden en dat verzoekster vanaf vandaag niet meer mag werken zonder tewerkstellingsvergunning, in
afwachting van de verdere procedures. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 maart 2024

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.