ECLI:NL:RBDHA:2024:2781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
NL24.1359
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens ongeloofwaardigheid van identiteit en asielrelaas

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2024, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 2003, diende op 28 december 2023 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris op 12 januari 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 2 februari 2024. De eiser stelt dat hij problemen heeft met een criminele bende in Algerije, die zijn broer heeft vermoord, en dat hij hierdoor moest onderduiken.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de asielaanvraag als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de identiteit en herkomst van de eiser geloofwaardig zijn, maar dat zijn asielrelaas ongeloofwaardig is vanwege tegenstrijdige verklaringen en het ontbreken van documentatie ter ondersteuning van zijn claims. De rechtbank wijst erop dat de eiser verschillende namen, geboortedata en nationaliteiten heeft opgegeven, wat zijn geloofwaardigheid ondermijnt. De staatssecretaris had bovendien het recht om de eiser een rust- en voorbereidingstermijn te onthouden, gezien de inconsistenties in zijn verklaringen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie verstrekt over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1359

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003. Hij heeft op 28 december 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 12 januari 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep, [1] op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtkomt komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft in Algerije problemen met een criminele bende die zijn broer heeft vermoord. Omdat de criminele bende ook naar eiser op zoek is en hem wil vermoorden, moest eiser onderduiken en is hij later uit Algerije gevlucht.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen: (1) identiteit, nationaliteit en herkomst en (2) problemen met een criminele bende.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat de nationaliteit en de herkomst van eiser geloofwaardig zijn. De door eiser gestelde identiteit wordt ongeloofwaardig geacht, omdat eiser verschillende namen, geboortedata en nationaliteiten heeft gebruikt. Ook de problemen van eiser met een criminele bende worden ongeloofwaardig geacht, omdat eiser hierover tegenstrijdig en wisselend heeft verklaard en deze problemen niet met documenten heeft onderbouwd. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is.
Mocht de staatssecretaris aan eiser een rust- en voorbereidingstermijn onthouden?
6. Eiser stelt dat de staatssecretaris hem ten onrechte een rust- en voorbereidingstermijn heeft onthouden. In de eerste plaats stelt de staatssecretaris ten onrechte dat eiser in de opvang overlast heeft veroorzaakt. De staatssecretaris heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat eiser overlast heeft veroorzaakt op en rondom de opvanglocatie. Deze overlast blijkt ook niet uit de aanhouding wegens zakkenrollerij, omdat de justitiële documentatie hierover niet in het asieldossier zit en er geen sprake is geweest van een strafrechtelijke vervolging of veroordeling. Daarom kan de aanhouding geen betekenis hebben in de besluitvorming. Verder stelt de staatssecretaris ten onrechte dat eiser niet naar waarheid gegevens over zijn identiteit heeft verstrekt. Eiser heeft altijd eenduidig aangegeven de Algerijnse nationaliteit te hebben. Dat hij eenmalig de Marokkaanse nationaliteit heeft opgegeven, berust op een misverstand. Uit vrees voor een groep mensen heeft eiser namelijk niet altijd zijn echte naam aan de staatssecretaris willen noemen.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat hij aan eiser een rust- en voorbereidingstermijn mocht onthouden. De staatssecretaris mocht hieraan ten grondslag leggen dat eiser niet naar waarheid gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, [2] omdat eiser in Nederland verschillende namen, geboortedata en nationaliteiten heeft opgegeven. Uit het voornemen blijkt immers dat eiser bekendstaat onder vijf aliassen. De staatssecretaris mocht daarnaast aan eiser tegenwerpen dat hij zijn identiteit niet met documenten heeft onderbouwd, terwijl hij hiertoe wel de gelegenheid had, en dat hij tegenstrijdig over het bezitten van identificerende documenten heeft verklaard. Tijdens het verhoor van 18 december 2021 verklaart eiser dat hij nooit een paspoort heeft gehad en ook geen andere documenten om zijn identiteit te kunnen verduidelijken, [3] terwijl hij bij het gehoor van 8 januari 2024 juist wel verklaart in het bezit te zijn geweest van een paspoort. [4] Later verklaart eiser weer dat hij heeft gezegd dat hij geen paspoort had, omdat anderen hem adviseerden dit te zeggen. [5] De stelling van eiser dat het op een misverstand berust dat hij eenmalig de Marokkaanse nationaliteit heeft opgegeven, maakt dit niet anders. Eiser heeft niet onderbouwd waarom dit zo is en waar dit misverstand uit zou bestaan. Daar komt bij dat dit, zelfs al zou er een misverstand over de opgegeven nationaliteit zijn, niet afdoet aan het feit dat eiser verschillende namen en verschillende geboortedata heeft gebruikt, zodat alleen al daarom aan eiser kan worden tegengeworpen dat hij niet de waarheid over zijn identiteit heeft verteld. Omdat de staatssecretaris eiser alleen al hierom een rust- en voorbereidingstermijn mocht onthouden, hoeft de rechtbank niet meer te bespreken wat eiser over de vermeende overlast in het opvangcentrum heeft aangevoerd.
Mocht de staatssecretaris de problemen van eiser met een criminele bende ongeloofwaardig achten?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zijn problemen met een criminele bende ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Hij stelt allereerst dat aan hem niet kan worden aangerekend dat hij deze problemen niet heeft onderbouwd, omdat hij nooit een officiële aangifte heeft gedaan. Verder voert eiser aan dat uit zijn verklaringen niet kan worden afgeleid dat hij direct na de moord op zijn broer is ondergedoken. Uit het nader gehoor blijkt dat hij pas is ondergedoken nadat concreet werd dat hij inmiddels ook werd gezocht. Dat was het moment dat eiser hoorde dat de negatieve belangstelling op hem was gevestigd en dat was ongeveer twee jaar na de moord op zijn broer. Voor zover de staatssecretaris de verklaringen van eiser op deze beide punten onvoldoende of onduidelijk vindt, had het op zijn weg gelegen om daar tijdens het gehoor over door te vragen of eiser aanvullend te horen. De staatssecretaris heeft dat ten onrechte niet gedaan.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft de problemen van eiser met een criminele bende niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. In de eerste plaats volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat hij nooit officieel aangifte heeft gedaan, en hij daarom daarvan geen documenten kan overleggen. Eiser heeft in het nader gehoor namelijk meerdere keren verklaard dat zowel hij alsook zijn vader en moeder aangifte hebben gedaan. [6] De staatssecretaris mocht daarom aan eiser tegenwerpen dat hij geen documenten van een officiële aangifte kan overleggen. Verder mocht de staatssecretaris aan eiser tegenwerpen dat hij wisselend en niet concreet over het moment van onderduiken heeft verklaard. Tijdens het nader gehoor heeft eiser eerst verklaard dat hij vanwege de moord op zijn broer direct is gevlucht en is ondergedoken. [7] Later verklaart eiser dat hij pas is ondergedoken in de zomer van 2020, omdat de problemen pas toen voor hem zijn begonnen en het in de tussenliggende periode een tijd rustig is geweest. [8] Zelfs al zou eiser in zijn stelling worden gevolgd dat de problemen twee jaar na de moord op zijn broer zijn begonnen en dat dit uit zijn verklaringen valt af te leiden, laat dat onverlet dat eiser hierover tegenstrijdig heeft verklaard zonder dat hij heeft uitgelegd waarom. Tot slot volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat de staatssecretaris tijdens het nader gehoor op de tegengeworpen punten had moeten doorvragen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het in de eerste plaats aan eiser zelf is om zijn asielrelaas naar voren te brengen. [9] Eiser heeft tijdens het nader gehoor verder voldoende gelegenheid gehad om te vertellen wat van belang is voor zijn asielaanvraag. Daarnaast heeft eiser nog de mogelijkheid om correcties en aanvullingen in te dienen om eventuele tegenstrijdigheden of onvolkomenheden recht te zetten. Dit heeft eiser slechts in beperkte mate gedaan.
Mocht de staatssecretaris de aanvraag afwijzen als kennelijk ongegrond?
8. Het betoog van eiser dat de staatssecretaris de asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat geen sprake is van misleiding over zijn identiteit, slaagt niet. Zoals hiervoor onder 6.1 is overwogen, mocht de staatssecretaris aan eiser tegenwerpen dat hij niet de waarheid over zijn identiteit heeft verteld. In het verlengde daarvan mocht de staatssecretaris de asielaanvraag kennelijk ongegrond verklaren op de grond dat eiser de staatssecretaris heeft misleid omtrent zijn identiteit. [10]
Mocht de staatssecretaris het terugkeerbesluit en het inreisverbod handhaven?
9. Eiser betoogt dat de staatssecretaris het reeds opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod niet mocht handhaven. Eiser stelt dat hij niet bekend was met de beschikking van 11 december 2023 en dat deze beschikking niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Voor zover de beschikking wel op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, stelt eiser dat de staatssecretaris aanleiding had moeten zien om het terugkeerbesluit en het inreisverbod in te trekken, omdat de asielaanvraag ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond en aan eiser ten onrechte een rust- en voorbereidingstermijn is onthouden.
9.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris mocht het terugkeerbesluit en het inreisverbod uit de beschikking van 11 december 2023 handhaven. De staatssecretaris stelt terecht dat de beschikking van 11 december 2023 op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In de aanhef van de beschikking is immers te lezen dat de beschikking bekend is gemaakt door middel van een terinzagelegging in het aanmeldcentrum in Ter Apel. [11] Eiser heeft dit niet betwist. Verder volgt uit wat hiervoor onder 6.1 en 8 is overwogen dat de staatssecretaris aan eiser een rust- en voorbereidingstermijn had mogen onthouden en de aanvraag mocht afwijzen als kennelijk ongegrond. De staatssecretaris had daarin dan ook geen aanleiding hoeven zien om het terugkeerbesluit in te trekken of het inreisverbod op te heffen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL24.1360
2.Op grond van artikel 3.109, zesde lid, onder d, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Proces-verbaal van verhoor AVIM, 18 december 2021.
4.Rapport nader gehoor, p. 5.
5.Rapport nader gehoor, p. 6.
6.Rapport nader gehoor, p. 17-19 en 22.
7.Rapport nader gehoor, p. 14.
8.Rapport nader gehoor, p. 17-18.
9.Dat volgt uit artikel 31, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
10.Vergelijk artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
11.Vergelijk ook paragraaf C1/2.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000.