ECLI:NL:RBDHA:2024:2759

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
C/09/660733 / JE RK 24-197
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2024 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2006. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige tot aan haar meerderjarigheid op 24 december 2024, evenals een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De minderjarige verblijft sinds december 2023 in een kamertrainingscentrum (KTC) en heeft in het verleden te maken gehad met meerdere traumatische gebeurtenissen, waardoor er geen contact meer is tussen haar en haar moeder. De kinderrechter heeft de moeder als belanghebbende aangemerkt en de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland als informant. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 februari 2024 zijn de zorgen van de Raad en de gecertificeerde instelling besproken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn voldaan, en dat deze maatregelen noodzakelijk zijn voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad toegewezen en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/660733 / JE RK 24-197
Datum uitspraak: 19 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van:
De Raad voor de Kinderbescherming,
regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2006 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. Z. Vis, gevestigd te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 31 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam 1] en [naam 2] namens de Raad;
- [naam 3] en [naam 4] namens de gecertificeerde instelling.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover op 15 februari 2024 een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld.

2.De feiten

  • De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • [minderjarige] verblijft sinds december 2023 al feitelijk in een kamertrainingscentrum (hierna: KTC).

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot aan het bereiken van haar meerderjarigheid op 24 december 2024. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, eveneens tot aan het bereiken van haar meerderjarigheid. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. In het verleden hebben er meerdere traumatische gebeurtenissen plaatsgevonden, waardoor er sinds september 2022 geen ruimte is voor contact tussen [minderjarige] en de moeder. [minderjarige] heeft sindsdien ook geen contact meer met haar (half-)broertjes en zusje. De gecertificeerde instelling is betrokken geraakt in het drangkader en kan uiterlijk tot en met maart 2024 deze ondersteuning blijven bieden. [minderjarige] is ambivalent in haar wens tot contactherstel. Dit brengt het risico mee dat de gezagsbeslissingen eerder voor frustratie zorgen dan dat het ervoor zorgt dat het dunne lijntje tussen [minderjarige] en de moeder gehandhaafd wordt. [minderjarige] verblijft sinds december 2023 bij het KTC. Hier wordt haar de tijd gegund om te aarden en haar draai te vinden. [minderjarige] staat mogelijk open voor contactherstel als zij trauma- en hechtingstherapie heeft ontvangen. Zij stond bij [instelling] op de wachtlijst voor trauma- en hechtingstherapie. [instelling] heeft echter aangegeven dat zij [minderjarige] maar tot haar achttiende levensjaar kunnen behandelen. Omdat verwacht wordt dat zij langer dan zes maanden behandeling nodig heeft, is besloten om haar van de wachtlijst te halen. Het opvoedperspectief van [minderjarige] ligt bij het KTC. Een jeugdbeschermer kan erop toezien dat de moeder voldoende op de hoogte wordt gehouden van de belangrijke gebeurtenissen in het leven van [minderjarige] , waardoor gezagsbeslissingen geen onnodige vertraging oplopen. Daarnaast hoopt de Raad dat de jeugdbeschermer rust kan geven, waardoor er mogelijk ruimte kan ontstaan om het contact tussen [minderjarige] en de moeder te versterken of in ieder geval verdere verwijdering te voorkomen.

4.De standpunten

4.1.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad.
4.2.
Namens en door de moeder is geen verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder geeft aan dat [minderjarige] niet meer naar huis kan. De verzochte maatregelen zijn in het belang van [minderjarige] . De moeder mist haar dochter ontzettend en hoopt dat er in de toekomst meer ruimte komt voor het herstellen van het contact tussen [minderjarige] en haar.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.2.
Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] zijn gelegen in haar belaste voorgeschiedenis. Daar komt bij dat de relatie tussen [minderjarige] en de moeder dusdanig is verstoord dat er al langere tijd geen contact tussen hen is. [minderjarige] heeft tijdens het kindgesprek duidelijk aangegeven dat er in het verleden te veel is gebeurd en zij momenteel geen behoefte heeft aan contact met de moeder. Zowel de moeder als [minderjarige] geven aan dat een terugplaatsing niet mogelijk is. [minderjarige] kan om die reden niet bij de moeder wonen en alleen al om die reden is het in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk dat zij elders verblijft. Sinds de vrijwillige plaatsing bij het KTC maakt [minderjarige] een positieve ontwikkeling door. Zij vindt het daar prettig en heeft het naar haar zin. [minderjarige] wordt in december 2024 achttien jaar. Bij het KTC kan [minderjarige] zich, met de aldaar aanwezige begeleiding, richting zelfstandigheid ontwikkelen. Voor [minderjarige] is een termijn voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing tot aan haar meerderjarigheid noodzakelijk, om de huidige situatie te waarborgen en het contact tussen haar en de moeder te versterken of in ieder geval verdere verwijdering te voorkomen. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de verzoeken toewijzen als verzocht.
Daarom zal als volgt worden beslist.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland met ingang van 19 februari 2024 tot 24 december 2024;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 19 februari 2024 tot 24 december 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2024 door mr. A.M. van der Vliet, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Smolders als griffier, en op schrift gesteld op 4 maart 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.