5.3van het Vb dus wel geschonden. Dit leidt echter niet onmiddellijk tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel, maar tot een belangenafweging. Deze belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit. Uit het model M110 blijkt namelijk dat eiser is meegedeeld dat hij contact kon opnemen met de ambassade of het consulaat en dat eiser hiervan geen gebruik wilde maken. Hij heeft hieraan toegevoegd dat hij al heel vaak bij de Algerijnse ambassade was geweest. Eiser is daarom niet in zijn belang geschaad door het feit dat hij niet schriftelijk is geïnformeerd over het recht op consulaire bijstand.
De gronden van de maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
1. www.dienstterugkeerenvertrek.nl.
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser heeft deze gronden niet betwist. De rechtbank oordeelt dat deze gronden afdoende gemotiveerd zijn en volstaan om de maatregel te dragen.
8. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn uitzetting. Daartoe voert hij aan dat de uitzetting blijkens het aanvullende terugkeerbesluit van
18 januari 2024 is gericht op Tunesië. Dit terwijl eiser verklaart dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat verweerder een aanvraag tot verstrekking van een laissez-passer heeft gericht tot de Algerijnse autoriteiten. Deze tegenstrijdigheden leiden tot vertraging van de uitzetting. Ook meent eiser dat er thans geen geldig terugkeerbesluit ten grondslag ligt aan de maatregel van bewaring.
9. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit de toelichting van verweerder ter zitting blijkt de beoogde uitzetting van eiser niet meer actief gericht is op Tunesië, maar op Algerije. Het “traject Tunesië” is daarmee voor verweerder evenwel niet definitief afgesloten. Dit vooral niet, omdat eiser zijn gestelde Algerijnse nationaliteit nog steeds niet heeft onderbouwd. Verder geldt dat de uitzetting van eiser naar Algerije nu nog niet concreet aan de orde is. Verweerder onderzoekt in dit stadium nog slechts de mogelijkheid daartoe en heeft in dat verband een lp-verzoek aan de Algerijnse autoriteiten gestuurd. Het is dan (nog) niet vereist dat aan de maatregel van bewaring een terugkeerbesluit ten grondslag ligt, waarin Algerije uitdrukkelijk is vermeld als land waarop de verwijdering van eiser ziet. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat er een geldend (aanvullend) terugkeerbesluit ten grondslag ligt aan de maatregel van bewaring en dat verweerder daarmee niet in strijd handelt. Evenmin is de rechtbank gebleken dat verweerder de uitzetting van eiser onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen. De beroepsgrond slaagt niet.
10. De gronden van de maatregel van bewaring rechtvaardigen dat er een risico bestaat dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht op vreemdelingen. Verweerder heeft verder aangegeven dat eiser geen persoonlijke omstandigheden heeft aangedragen die zouden moeten leiden tot het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De enkele stelling van eiser dat verweerder had kunnen volstaan met het opleggen van een meldplicht, kan eiser niet baten. Gegeven de omstandigheden biedt een meldplicht namelijk geen garantie dat de beoogde uitzetting van eiser tot stand zal komen. De beroepsgrond faalt.
11. Ook ambtshalve toetsend is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.