ECLI:NL:RBDHA:2024:2741

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
NL24.3269
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Poolse eiser. De eiser, die op 29 januari 2024 in bewaring was gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet volledig heeft voldaan aan de vereisten van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, maar oordeelt dat dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser, die geen consulaire bijstand wenste, niet in zijn belangen is geschaad door het ontbreken van schriftelijke informatie in een begrijpelijke taal. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn onderbouwd en dat er een risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 februari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.3269
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.A. Madern), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2024 op zitting behandeld, met bijstand van
Z. Terrichova als telefonische tolk. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is geboren op [1984] .
Artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
2. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat verweerder niet heeft aangetoond dat hij aan de vereisten van artikel 5.3 van het Vb heeft voldaan. Bij de uitreiking van de maatregel heeft verweerder weliswaar de informatiefolder “Waarom u in bewaring bent gesteld” in het Pools uitgereikt, maar deze folder vermeldt niet de redenen van die inbewaringstelling. Evenmin is in deze folder vermeld dat eiser consulaire bijstand kan vragen. In zoverre heeft verweerder artikel 5.3 van het Vb geschonden. Dit leidt echter niet onmiddellijk tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel, maar tot een belangenafweging. Deze belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
3. Voorafgaande aan het opleggen van de maatregel van bewaring heeft eiser aangegeven dat hij geen consulaire bijstand wilde ontvangen. Door de omstandigheid dat hij hieromtrent niet schriftelijk in een taal die hij verstaat in kennis is gesteld, is hij dus niet in zijn belang geschaad. Zijn belang is ook niet geschaad door de omstandigheid dat hij niet schriftelijk in een taal die hij verstaat is geïnformeerd over de gronden van de maatregel van bewaring. Bij de uitreiking van de maatregel heeft verweerder eiser namelijk mondeling, in het bijzijn van een tolk, over deze gronden geïnformeerd. Eiser kon dus weten om welke redenen hij in bewaring werd gesteld.
Gronden van de maatregel
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. Ter zitting heeft verweerder de gronden onder 3a, 3f en 4a prijsgegeven. Eiser heeft de zware gronden 3b en 3c betwist.
6. De rechtbank oordeelt dat de lichte gronden onder 4c en 4d onbetwist en feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Ten aanzien van deze gronden heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hieruit een risico op onttrekking blijkt. De lichte gronden onder 4c en 4d zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De geschilpunten over de gronden 3b en 3c behoeven daarom geen bespreking.

Ambtshalve toetsing

7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 februari 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.