ECLI:NL:RBDHA:2024:2726

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
NL24.1202
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 10 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 13 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat zijn asielaanvraag in Duitsland niet inhoudelijk zal worden behandeld, maar de rechtbank stelt vast dat de Duitse autoriteiten het claimakkoord hebben geaccepteerd en dat er geen bewijs is dat eiser in Duitsland geen bescherming kan vragen tegen geweld of discriminatie.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat andere lidstaten het EU-recht en de grondrechten respecteren. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.1202
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland volgens de staatssecretaris verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M.A. Bashir als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
aanvaard.
Het claimakkoord
5. Eiser voert aan dat zijn asielaanvraag in Duitsland niet inhoudelijk zal worden behandeld, omdat eisers eerdere procedure in Duitsland als een Dublin-zaak is afgehandeld. Eiser zou door de Duitse autoriteiten overgedragen worden aan Zweden. Als eiser wordt overgedragen aan Duitsland zal hij door de Duitse autoriteiten weer overgedragen worden aan Zweden.
6. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheid dat de Duitse autoriteiten eerder hebben beslist dat eiser zou worden overgedragen aan Zweden niet in de weg staat aan de rechtsgeldigheid van het claimakkoord. De Zweedse autoriteiten hebben op 9 oktober 2023 het claimverzoek van de staatssecretaris afgewezen, omdat eiser niet binnen de overdrachtstermijn was overgedragen waardoor Duitsland verantwoordelijk is geworden. Deze informatie is ook vermeld in het claimverzoek aan Duitsland van 10 oktober 2023. Duitsland heeft op 12 oktober het claimverzoek geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan er, behoudens tegenbewijs van uit worden gegaan dat Duitsland het claimverzoek op goede gronden heeft geaccepteerd. Hetgeen door eiser naar voren is gebracht geeft onvoldoende aanleiding om hierover te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

7. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gelet op het toenemend geweld tegen asielzoekers en de problemen in de opvang. Ook hebben asielzoekers geen goede toegang tot rechtsbijstand en zijn er onvoldoende processuele waarborgen. Eiser verwijst daartoe naar het AIDA-rapport over Duitsland, update 2022.
8. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
9. De rechtbank oordeelt dat eiser hier niet in is geslaagd. Uit het gehoor blijkt niet dat eiser in Duitsland zelf te maken heeft gehad met discriminatie of slachtoffer is geworden van geweld. Uit landeninformatie is wel bekend dat in Duitsland rechtsextremistisch geweld plaatsvindt tegen asielzoekers, maar niet is gebleken dat eiser hiertegen geen bescherming kan vragen van de Duitse autoriteiten. Ook is niet gebleken dat de gemelde problemen de Duitse autoriteiten onverschillig laten.
10. Daarnaast heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat uit het AIDA-rapport blijkt dat de opvangcapaciteit en de leefomstandigheden in veel opvanglocaties wordt bekritiseerd, maar dat daaruit niet geconcludeerd kan worden dat Dublinclaimanten in Duitsland geen toegang hebben tot opvangvoorzieningen. Met betrekking tot het betoog van eiser dat asielzoekers in Duitsland hun advocaat zelf moeten betalen, is van belang dat de Procedurerichtlijn geen onvoorwaardelijk recht biedt op gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures. Uit artikel 20 en verder van de Procedurerichtlijn volgt dat kosteloze rechtsbijstand niet onbeperkt is en dat daaraan voorwaarden mogen worden gesteld. De rechtbank ziet in de verwijzing van eiser naar het AIDA-rapport update 2022 daarom geen grond voor het oordeel dat Duitsland in strijd met deze richtlijn handelt en dat eiser in Duitsland een effectief rechtsmiddel wordt onthouden. Er is geen sprake van een systeemfout.
10. Verder hebben de Duitse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd de asielverzoeken van eiser in behandeling te zullen nemen. Daarmee garanderen de Duitse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een (opvolgende) asielaanvraag. Dat de asielaanvragen van eiser eerder zijn afgewezen in Zweden en buiten behandeling gesteld in Duitsland maakt dit niet anders. Als eiser toch problemen ervaart tijdens zijn asielprocedure, is het aan hem om hierover bij de (hogere) Duitse autoriteiten te klagen. Het is niet gebleken dat dit voor eiser onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
10. Het voorgaande betekent dat de staatssecretaris mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 februari 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.