ECLI:NL:RBDHA:2024:2726
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 10 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 13 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat zijn asielaanvraag in Duitsland niet inhoudelijk zal worden behandeld, maar de rechtbank stelt vast dat de Duitse autoriteiten het claimakkoord hebben geaccepteerd en dat er geen bewijs is dat eiser in Duitsland geen bescherming kan vragen tegen geweld of discriminatie.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat andere lidstaten het EU-recht en de grondrechten respecteren. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.