ECLI:NL:RBDHA:2024:2718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
NL24.3340 en NL24.3342
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 23 februari 2024, zijn de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen op 30 januari 2024 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvragen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de beroepen op 13 februari 2024 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvragen en dat de bestreden besluiten niet onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Eisers voerden aan dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met hun persoonlijke ervaringen in Kroatië, die zij als traumatisch beschouwen. De rechtbank stelt echter vast dat de staatssecretaris het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag hanteren, en dat eisers niet hebben aangetoond dat er in hun specifieke geval sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom de aanvragen niet in behandeling zijn genomen en dat de beroepen ongegrond zijn. De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft voor de behandeling van asielaanvragen, en dat de staatssecretaris in dit geval op basis van de Dublinverordening heeft gehandeld. De uitspraak benadrukt het belang van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van lidstaten in het asielproces.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.3340 en NL24.3342
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer 1] ,
[eiseres] ,V-nummer: [V-nummer 2] , Mede namens hun minderjarige kind:
[minderjarige kind] ,V-nummer: [V-nummer 3] ,
Gezamenlijk: eisers (gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van
30 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië volgens de staatssecretaris verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, E. Battaloglu als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft
Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening aanvaard.
Zorgvuldigheid van het voornemen
5. Eisers voeren aan dat de staatssecretaris gebruik heeft gemaakt van standaard voornemens. De door eisers naar voren gebrachte bezwaren zijn ten onrechte niet gemotiveerd betrokken in de voornemens. Door dit na te laten is de besluitvorming onzorgvuldig tot stand gekomen. Volgens eisers dienen de bestreden besluiten daarom vernietigd te worden.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank volgt eisers in hun stelling dat de staatssecretaris in de voornemens niet expliciet is ingegaan op de verklaringen die eisers in hun aanmeldgehoor ten aanzien van Kroatië hebben afgelegd. Het voornemen is echter een voorbereidingshandeling en dient als aankondiging van wat de staatssecretaris van plan is te gaan beslissen, namelijk het niet in behandeling nemen van eisers asielaanvragen en de voorgenomen overdracht aan de Kroatische autoriteiten. Vervolgens zijn eisers in de gelegenheid gesteld om in hun zienswijze hierop te reageren. In de besluiten is de staatssecretaris ingegaan op alle relevante elementen die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen hebben geleid. Verder is in de bestreden besluiten kenbaar ingegaan op de verklaringen van eisers in de aanmeldgehoren en wat zij in de zienswijze hebben aangevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de bestreden besluiten niet onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of onvoldoende zijn gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

7. Eisers voeren aan dat de staatssecretaris niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Eisers hebben persoonlijke ervaringen met de Kroatische autoriteiten, die erg traumatisch waren en de reden vormden dat zij zo snel mogelijk verder zijn gevlucht. Verder vrezen eisers dat zij bij terugkeer naar Kroatië te maken zullen krijgen met pushbacks. Eisers wijzen daartoe naar berichten van ECRE van 24 november 2023 en naar het rapport van HRW van 3 mei 2023. Eisers stellen dat uit betrouwbare berichtgeving blijkt dat de Kroatische autoriteiten anders handelen dan op basis van informatie uit de brief van de Kroatische autoriteiten van 15 november 2022 kan worden afgeleid. Tot slot wijzen eisers op de gestelde prejudiciële vragen door deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch¹ en de voorlopige voorzieningen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) toewijst in Dublin-Polen zaken.
8. De rechtbank stelt voorop dat uitgangspunt is dat de staatssecretaris, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in het algemeen ervan uit mag gaan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt. De Afdeling heeft in de uitspraak van 13 september 2023² geoordeeld dat de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Het ligt op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat in hun geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelt dat eiser daar niet in zijn geslaagd. De rechtbank licht dat hieronder toe.
1. Uitspraak van 15 juni 2023:8122.
9. De rechtbank is van oordeel dat met de verwijzing naar de berichten van ECRE van 24 november 2023 en het rapport van HRW van 3 mei 2023 eisers er niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat zij bij overdracht naar Kroatië een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Het artikel van HRW van 3 mei 2023, waar eisers naar verwijzen, ziet op pushbacks in het grensgebied van Kroatië en niet op Dublinclaimanten. Ook uit het rapport van ECRE van 23 november 2023 volgt niet dat pushbacks zich voordoen bij Dublinclaimanten. Deze rapporten geven derhalve geen wezenlijk ander beeld dan uit de door de Afdeling bij de uitspraak van 13 september 2023 betrokken informatie.
10. De rechtbank is tevens van oordeel dat eisers met hun verklaringen over wat zij hebben meegemaakt in Kroatië niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij overdracht naar Kroatië een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Verder hebben de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij de asielaanvragen van eisers zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Als eisers toch problemen ondervinden, mag van hen worden verwacht dat zij klagen bij de Kroatische autoriteiten. Er is niet gebleken dat eisers dit hebben geprobeerd of dat dit voor hen onmogelijk zal zijn.
11. Voor zover eisers verzoeken om aanhouding in afwachting van de prejudiciële vragen over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ziet de rechtbank daar geen aanleiding toe. De Afdeling heeft in de uitspraak van 13 september 2023 namelijk overwogen dat deze prejudiciële vragen voor een situatie als deze kunnen worden beantwoord aan de hand van de bestaande rechtspraak van het Hof van Justitie. Gelet op wat is overwogen onder de punten 8, 9 en 10 bestaat er geen grond voor het oordeel dat Dublinclaimanten in het algemeen of eisers specifiek bij overdracht aan Kroatië een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17 van de Dublinverordening

12. Eisers voeren aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in hun ervaringen in Kroatië geen aanleiding is gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. In Kroatië zijn eisers opgepakt door de politie. Zij werden geïntimideerd met honden en werden naar een container gebracht. Volgens eisers zijn de ervaringen in Kroatië dermate traumatiserend geweest dat zij niet terug kunnen naar Kroatië.
12. De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Kroatië onevenredig hard is. De rechtbank begrijpt dat wat eisers met een klein kind hebben meegemaakt erg beangstigend is geweest, maar zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij door deze ervaring zodanig psychische schade hebben opgelopen dat van hen niet verwacht kan worden naar Kroatië te gaan. De stelling dat de omstandigheden in Kroatië voor hun traumatiserend is geweest, is onvoldoende om een bijzondere omstandigheid aan te nemen. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris gemotiveerd dat eisers met de ervaringen in Kroatië niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij na overdracht terecht zullen komen in een situatie welke strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De staatssecretaris heeft dit – anders dan eisers stellen – wel degelijk meegewogen, maar onvoldoende gevonden voor het in behandeling nemen van de verzoeken op grond van
artikel 17 van de Dublinverordening. De staatssecretaris heeft dus voldoende gemotiveerd waarom geen toepassing is gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

14. De beroepen zijn ongegrond. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 februari 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.