ECLI:NL:RBDHA:2024:2718
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 23 februari 2024, zijn de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen op 30 januari 2024 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvragen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de beroepen op 13 februari 2024 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvragen en dat de bestreden besluiten niet onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Eisers voerden aan dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met hun persoonlijke ervaringen in Kroatië, die zij als traumatisch beschouwen. De rechtbank stelt echter vast dat de staatssecretaris het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag hanteren, en dat eisers niet hebben aangetoond dat er in hun specifieke geval sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigen.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom de aanvragen niet in behandeling zijn genomen en dat de beroepen ongegrond zijn. De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft voor de behandeling van asielaanvragen, en dat de staatssecretaris in dit geval op basis van de Dublinverordening heeft gehandeld. De uitspraak benadrukt het belang van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van lidstaten in het asielproces.