In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2007. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van twaalf maanden. De kinderrechter heeft de zaak beoordeeld op basis van het verzoekschrift, het advies van de Raad en de mondelinge behandeling die op dezelfde dag heeft plaatsgevonden.
Tijdens de zitting waren de pleegouders, de moeder van de minderjarige en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling aanwezig. De kinderrechter heeft ook gesproken met de minderjarige, die zijn mening heeft gegeven over de situatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige goed functioneert in de huidige situatie bij de pleegouders en dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is die een verlenging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigt. De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek en aangegeven dat zij het niet eens is met de noodzaak van de ondertoezichtstelling.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter geoordeeld dat de gronden voor ondertoezichtstelling niet aanwezig zijn en heeft het verzoek tot verlenging afgewezen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.