ECLI:NL:RBDHA:2024:2712

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
C/09/658864 / JE RK 23-2535
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2007. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van twaalf maanden. De kinderrechter heeft de zaak beoordeeld op basis van het verzoekschrift, het advies van de Raad en de mondelinge behandeling die op dezelfde dag heeft plaatsgevonden.

Tijdens de zitting waren de pleegouders, de moeder van de minderjarige en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling aanwezig. De kinderrechter heeft ook gesproken met de minderjarige, die zijn mening heeft gegeven over de situatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige goed functioneert in de huidige situatie bij de pleegouders en dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is die een verlenging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigt. De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek en aangegeven dat zij het niet eens is met de noodzaak van de ondertoezichtstelling.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter geoordeeld dat de gronden voor ondertoezichtstelling niet aanwezig zijn en heeft het verzoek tot verlenging afgewezen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/658864 / JE RK 23-2535
Datum uitspraak: 6 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter
Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder (tevens grootmoeder moederszijde)
en
[pleegvader] ,
hierna te noemen: de pleegvader,
hierna tezamen te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 22 december 2023;
- het advies van de Raad van 30 januari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 31 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 6 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder;
- de pleegouders.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover op 5 februari 2024 voorafgaand aan de zitting een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld.

2.De feiten

  • [minderjarige] is erkend door de heer [naam 2] .
  • De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • [minderjarige] verblijft bij de pleegouders.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 februari 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 23 februari 2024.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 februari 2023 de machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 23 februari 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van twaalf maanden. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twaalf maanden. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Het afgelopen jaar heeft in teken gestaan van rust voor [minderjarige] . In februari 2023 heeft de gecertificeerde instelling het perspectiefbesluit genomen en besloten dat [minderjarige] bij de grootmoeder en haar partner opgroeit. De angst van [minderjarige] om weer bij de moeder te moeten wonen is daardoor weggevallen. De moeder heeft zich de afgelopen periode bewust teruggetrokken, waardoor [minderjarige] zich heeft kunnen focussen op zijn ontwikkeling. Door de ruimte die is ontstaan, lijkt [minderjarige] de moeder gemakkelijker te kunnen benaderen voor de zaken waarvoor hij haar toestemming nodig heeft. [minderjarige] staat op dit moment niet open voor contactherstel met de moeder. Hij wil de situatie houden zoals hij nu is en staat niet open voor verdere hulpverlening. De grootmoeder en haar partner bieden [minderjarige] de begrenzing die hij soms nodig heeft. Een terugplaatsing bij de moeder is niet aan de orde, nu er nog altijd spanningen bestaan tussen [minderjarige] en haar. De duidelijkheid rondom de situatie met de moeder en de duidelijkheid die hij ervaart in de opvoeding van de grootmoeder en haar partner doen [minderjarige] goed. De gecertificeerde instelling is van mening dat hulpverlening in het vrijwillig kader niet passend is omdat dan het risico aanwezig is dat de strijd opnieuw zal beginnen en [minderjarige] de duidelijkheid die hij nu ervaart verliest. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling aanvullend naar voren gebracht dat het onduidelijk is of de pleegzorgbegeleiding die het gezin ontvangt kan doorlopen in het vrijwillig kader. De gecertificeerde instelling is bereid om de komende periode te onderzoeken of de financiering hiervan op een andere wijze in het vrijwillig kader kan worden voortgezet. Zij verwacht hier drie maanden voor nodig te hebben.

4.De standpunten

4.1.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzochte. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het verzoek van de gecertificeerde instelling niet deugdelijk gemotiveerd is. De jeugdbeschermer heeft in het afgelopen jaar geen enkele uitvoering gegeven aan de ondertoezichtstelling. De jeugdbeschermer heeft het afgelopen jaar geen contact met de moeder opgenomen. De moeder stemt al lange tijd in met het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders en wil graag dat de pleegzorgbegeleiding wordt overgeheveld naar het vrijwillig kader. Hoewel de moeder het verdrietig vindt dat [minderjarige] haar op dit moment niet wil zien, accepteert zij zijn wens hierin. Zij begrijpt dat dwang op dit punt slechts een negatief effect op [minderjarige] heeft. De moeder stelt zich op het standpunt dat het kader van een ondertoezichtstelling geen enkele toegevoegde waarde meer kent en de noodzaak hiervoor ontbreekt. Door de moeder wordt dan ook verzocht het verzoek af te wijzen.
4.2.
De pleegouders sluiten zich aan bij het standpunt van de moeder. De pleegmoeder brengt naar voren dat zij heeft begrepen dat de pleegzorgbegeleiding zelfs na het bereiken van de meerderjarigheid van [minderjarige] kan doorlopen. Bij overheveling naar het vrijwillig kader vinden de pleegouders het van belang dat de huidige pleegzorgorganisatie betrokken blijft. De pleegouders benadrukken verder het belang van contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder in de toekomst.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn.
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Uit de stukken, het gesprek met [minderjarige] en het besprokene ter zitting is gebleken dat het goed gaat met [minderjarige] . De kinderrechter complimenteert de moeder en de pleegouders voor de rust die het afgelopen jaar voor hem gecreëerd is. Hierdoor heeft [minderjarige] een positieve ontwikkeling doorgemaakt.
Hoewel er nog steeds zorgen zijn over de ingrijpende gebeurtenissen uit het verleden en het minimale contact tussen [minderjarige] en de moeder, oordeelt de kinderrechter dat deze zorgen niet zodanig groot meer zijn dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die de verlenging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigt. Bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing en gelet op de positieve ontwikkeling bij [minderjarige] valt niet goed in te zien op welke leefgebieden de ondersteuning van de gecertificeerde instelling noodzakelijk is. Dat [minderjarige] niet bij zijn moeder maar bij de pleegouders woont vormt evenmin een reden voor het voortduren van de kinderbeschermingsmaatregelen, nu alle betrokkenen duurzaam in deze situatie berusten. Gelet op het voorgaande ligt het verzoek voor afwijzing gereed.
Daarom zal als volgt worden beslist.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024 door mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Smolders als griffier, en op schrift gesteld op 29 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.