ECLI:NL:RBDHA:2024:2689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
NL23.37345
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot medische zorg en uitstel van vertrek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een vreemdeling, verzoekster, die in bezwaar was gegaan tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit, genomen op 27 november 2023, wees zowel de ambtshalve toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 als de aanvraag van verzoekster tot verlening van uitstel van vertrek af. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat haar opvang op 23 februari 2024 zou eindigen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 23 februari 2024, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang is, omdat de staatssecretaris heeft aangegeven dat er geen concreet voornemen is om verzoekster op korte termijn uit te zetten. De voorzieningenrechter heeft ook de materiële connexiteit beoordeeld en geconcludeerd dat verzoekster recht heeft op opvang indien zij wordt behandeld als ware aan haar uitstel van vertrek verleend. De staatssecretaris heeft echter betoogd dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische zorg in Uganda niet toegankelijk is. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoekster, waaronder haar financiële situatie en de afstand tot zorginstellingen, niet overtuigend geacht.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voor haar benodigde medicatie niet beschikbaar en toegankelijk is in Uganda. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37345

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , v-nummer: [nummer] , verzoekster

(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In het besluit van 27 november 2023 (primaire besluit) heeft de staatssecretaris zowel ambtshalve de toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) als de aanvraag van verzoekster tot verlening van uitstel op grond van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 afgewezen.
1.1.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. C.T.W. van Dijk, als waarnemer voor de gemachtigde van verzoekster, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
3. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorzieningen te treffen die ertoe strekt dat zij wordt behandeld als het ware aan haar uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 Vw van de 2000. In dat geval heeft verzoekster rechtmatig verblijf en daarmee recht op verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). Dat is van belang omdat het Centraal Opvang asielzoekers (COa) in haar brief van 13 februari 2024 heeft aangegeven dat de opvang van verzoekster op 23 februari 2024 zal worden beëindigd.
Materiële connexiteit en spoedeisend belang
4. De staatssecretaris heeft op de zitting gesteld dat geen sprake is van spoedeisend belang, omdat er geen concreet voornemen is om verzoekster op korte termijn uit te zetten. Dat de opvang van verzoekster wordt beëindigd doet daaraan niet af. Daarnaast is niet duidelijk dat opvang noodzakelijk is vanwege de medische situatie van verzoekster.
4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het besluit wordt vermeld dat de verstrekkingen die verzoekster geniet, waaronder de opvang, zullen worden beëindigd. Daarnaast is door de staatssecretaris op de zitting bevestigd dat, wanneer verzoekster wordt behandeld als ware aan haar uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000, zij (weer) recht heeft op opvang. Hoewel het COa en niet de staatssecretaris bevoegd is beslissingen te nemen over de opvang, [1] is de vereiste (materiële) connexiteit daarmee gegeven.
4.2.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat sprake is van spoedeisend belang, omdat door het COa is aangegeven dat de opvang van verzoekster op 23 februari 2024 zal worden beëindigd. De vraag of de opvang noodzakelijk is vanwege de medische situatie van verzoekster, is in dit licht bezien niet relevant. Het gaat in deze zaak niet om de vraag of (sec) de beëindiging van de opvang is gerechtvaardigd, maar of verzoekster rechtmatig verblijf heeft omdat zij moet worden behandeld als ware aan haar uitstel van vertrek verleend. Het recht op opvang staat los van de vraag of opvang ook daadwerkelijk noodzakelijk is.
Kans van slagen bezwaar
5. Aan zijn besluitvorming heeft de staatssecretaris het advies van Bureau Medische Advisering (BMA) ten grondslag gelegd. In dit BMA-advies staat dat verzoekster suikerziekte, de ziekte van Graves (een schildklieraandoening), knieklachten en huiduitslag/acné heeft. Daarnaast heeft zij last van psychische klachten in de vorm van stress-, angst- en somberheidsklachten. De BMA-arts verwacht hierdoor op korte termijn een medische noodsituatie bij het uitblijven van de medische behandeling. Verzoekster heeft namelijk een zodanige vorm van suikerziekte dat behandeling noodzakelijk is. Anders zal ontregeling van de bloedsuikerhuishouding optreden met mogelijk coma en overlijden tot gevolg. De overige aandoeningen zullen, net als de psychische klachten, naar verwachting niet leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Uit de door de arts geraadpleegde bronnen volgt dat de benodigde medische zorg in Uganda voor verzoekster beschikbaar is. Daarmee kan een medische noodsituatie worden voorkomen.
5.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat wanneer het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft geconcludeerd dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie en het BMA heeft aangegeven dat de medische behandeling in het land van herkomst beschikbaar is, het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de noodzakelijk zorg voor hem niet toegankelijk is in het land van herkomst. [2]
5.2.
Verzoekster betoogt dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische behandeling voor haar niet toegankelijk is in Uganda. Zij heeft in de eerste plaats niet de financiële middelen om de noodzakelijke medicatie te kunnen bekostigen. Zij verwijst in dit verband naar haar asielgehoren, waarin ze heeft verklaard over haar financiële positie. Verzoekster wijst hierbij ook op haar leeftijd, waardoor zij niet in staat is een volledig inkomen voor zichzelf te verwerven. Verzoekster heeft in haar verzoekschrift nog verwezen naar een overzicht van de kosten voor levensonderhoud in Uganda. Hieruit blijkt dat de kosten per maand veel hoger zijn dan een gemiddeld inkomen.
Verder geldt dat onduidelijk is wat de kosten voor de behandeling zijn, omdat het daarbij van belang is of het BMA-advies uitgaat van een private of een publieke kliniek. Zij heeft in dit verband gepoogd in contact te komen met een ziekenhuis in Kampala, maar op haar contactverzoek is niet gereageerd.
Naast het ontbreken van financiële middelen wijst verzoekster ook op de afstand tussen de toekomstige woonplaats van verzoekster en de door BMA genoemde zorginstellingen. Dit is relevant bij de beoordeling naar toegankelijkheid. Verzoekster betoogt verder dat de staatssecretaris niet ingaat op het feit dat zij geen sociaal vangnet heeft in Uganda, omdat haar kinderen allemaal in Nederland wonen en haar man is overleden.
Tot slot stelt verzoekster dat de staatssecretaris te makkelijk voorbij gaat aan het feit dat de ziekenhuizen feitelijk niet bereikbaar zijn. Verzoekster heeft dit nader onderbouwd met een aantal (kranten)artikelen, waaruit volgt dat de medische zorg in Uganda onvoldoende op peil is. Hoewel deze algemeen van aard zijn, kan van verzoekster ook niet verwacht worden dat zij artikelen kan overleggen die specifiek op haar zien. Ook wijst verzoekster op het reisadvies voor Uganda van de Nederlandse overheid, hieruit blijkt dat medische voorzieningen beperkt zijn en buiten Kampala over het algemeen slecht. Ook de beste ziekenhuizen in Kampala hebben onvoldoende faciliteiten, verouderde apparatuur en een tekort aan geneesmiddelen.
5.3.
De staatssecretaris stelt dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voor haar noodzakelijke medische behandeling niet toegankelijk is in Uganda. Verzoekster heeft namelijk niet met stukken onderbouwd dat zij of haar familieleden onvoldoende middelen hebben voor de medische behandeling en daarnaast heeft verzoekster ook niet aangetoond wat de kosten voor de behandeling zijn. Verzoekster heeft ook geen inzicht gegeven in haar financiële situatie, inkomen en vermogen. De enkele stelling dat zij geen financiële middelen heeft, is onvoldoende. Verder stelt de staatssecretaris dat het feit dat de plek waar de medische behandeling kan plaatsvinden ver weg is van haar (toekomstige) woonplaats, onvoldoende reden is om te oordelen dat de zorg voor haar niet toegankelijk is. Daarbij wijst de staatssecretaris erop dat de in het BMA-advies genoemde behandellocaties enkel voorbeelden zijn en dat dit niet de enige plekken zijn waar behandeling beschikbaar is. Daarnaast heeft verzoekster niet onderbouwd waarom zij zich niet kan vestigen in de buurt van een behandellocatie. Verder stelt de staatssecretaris dat het niet ontvangen van reacties van twee ziekenhuizen in Uganda, geen onderbouwing is voor de stelling dat de noodzakelijke zorg niet beschikbaar is omdat van verzoekster meer inspanning kan worden verwacht om contact te leggen met de ziekenhuizen. Ook de artikelen waar verzoekster naar wijzen, maken bovenstaande niet anders omdat deze algemeen van aard zijn en daarmee niet aantonen dat verzoekster zelf geen behandeling kan krijgen.
Algemene toegankelijkheid
5.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de overgelegde artikelen en het reisadvies zien op de algemene situatie met betrekking tot de zorg in Uganda. Hiermee maakt verzoekster niet aannemelijk dat de medicatie die zij nodig heeft niet beschikbaar en toegankelijk is. Dat de ziekenhuizen feitelijk niet bereikbaar zijn, heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt. De staatssecretaris heeft namelijk gewezen op de andere mogelijkheden waarop verzoekster contact kan opnemen met de ziekenhuizen. Er kan dus van verzoekster meer worden verwacht.
Afstand (toekomstige) woonplaats en Kampala
5.5.
Het betoog van verzoekster dat zij ver zal moeten reizen naar Kampala voor de benodigde zorg en dat dit voor haar niet mogelijk is, volgt de voorzieningenrechter niet. In het BMA-advies is namelijk Kampala als voorbeeld gegeven waar medicatie beschikbaar is. Dit betekent echter niet dat de medicatie nergens anders te verkrijgen is. Het is daarom aan verzoekster om aannemelijk te maken dat de medicatie inderdaad nergens anders te verkrijgen is. Daarbij komt dat verzoekster ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat, als de medicatie enkel in Kampala beschikbaar zou zijn, zij geen mogelijkheid heeft om in (de buurt van) Kampala te gaan wonen. Het betoog op de zitting dat Kampala erg duur is, is hiervoor onvoldoende en is ook niet met stukken onderbouwd.
Financiële middelen
5.6.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verzoekster geen inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie, omdat zij hiervan geen stukken heeft overgelegd. Daarmee kan niet worden vastgesteld wat de draagkracht van verzoekster is. Daar komt bij dat verzoekster niet duidelijk heeft gemaakt wat de kosten van de medicatie zijn. Zonder die duidelijkheid, kan verzoekster niet op voorhand stellen dat die medicatie niet kan worden bekostigd. Het betoog van gemachtigde op de zitting dat verzoekster niet kan onderbouwen wat de kosten voor de medicatie zijn omdat zij geen contact krijgt met de ziekenhuizen, volgt de voorzieningenrechter niet. Er kan van verzoekster meer verwacht worden dan het enkel sturen van een email. Het is namelijk aan verzoekster om haar standpunt te onderbouwen. Verzoekster heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de kosten voor medicatie niet uit andere bronnen betaald kunnen worden of dat zij geen beroep kan doen op een ziektekostenverzekering of charitatieve instellingen. Uit het feit dat de kosten voor levensonderhoud in Uganda hoog zijn, volgt niet dat verzoekster dit niet kan betalen. Dit geeft namelijk geen inzicht in haar eigen financiële middelen.
Conclusie
5.7.
De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voor haar benodigde medicatie niet voor haar beschikbaar en toegankelijk is in Uganda.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit volgt ook uit artikel 3, derde lid, onder h, Rva 2005.
2.EHRM, 13 december 2016, ECLI:ECHR:2016:1213JUD00417381(