ECLI:NL:RBDHA:2024:2681

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
C/09/660917 / JE RK 24-218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige met risicovol gedrag

In deze zaak heeft de kinderrechter op 22 februari 2024 een beschikking gegeven met betrekking tot de minderjarige [minderjarige], geboren in 2008 in Afghanistan. De kinderrechter heeft een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming beoordeeld, waarin werd verzocht om ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en een voorwaardelijke machtiging voor gesloten jeugdhulp. De minderjarige verblijft momenteel in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp, waar zij sinds haar plaatsing op 21 november 2023 positieve gedragsveranderingen heeft laten zien. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige onder toezicht moet worden gesteld voor de duur van een jaar, en dat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is om haar ontwikkeling te waarborgen. De kinderrechter heeft ook een voorwaardelijke machtiging verleend, zodat de minderjarige kan blijven in de huidige groep, maar zonder vrijheidsbeperkende maatregelen, wat wordt aangeduid als een hybride plaatsing. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de hulpverlening doorgaat en dat er een duidelijk plan komt voor de vervolg- en/of thuisplaatsing van de minderjarige. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/660917 / JE RK 24-218
Datum uitspraak: 22 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling, machtiging tot uithuisplaatsing en voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, ’sGravenhage,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] , Afghanistan,
hierna te noemen [minderjarige] ,
advocaat mr. L.E. Buiting te Gouda.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. H. Devkinandan te Zoetermeer.
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 5 februari 2024 heeft de rechtbank het verzoekschrift ontvangen.
1.2.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de bijlagen die op 14 februari 2024 zijn ingekomen, waaronder:
  • een hulpverleningsplan met voorwaarden, vastgesteld op 31 januari 2024;
  • de instemmende verklaring van de gedragswetenschapper van 8 februari 2024;
- het rapport van de Raad van 13 februari 2024.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] namens de Raad;
  • [minderjarige] met haar advocaat;
- de moeder met haar advocaat en bijgestaan door een tolk;
  • [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
  • de zus van [minderjarige] als toehoorder.
1.4.
De kinderrechter heeft voorafgaand aan de zitting ook apart gesproken met [minderjarige] in het bijzijn van haar advocaat. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter, met goedvinden van [minderjarige] , samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader van [minderjarige] (de heer [naam 3] ) is overleden.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft in de accommodatie voor (gesloten) jeugdhulp [accomodatie] .
2.4.
Bij beschikking van 21 november 2023 van de kinderrechter in deze rechtbank is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld en is een machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verleend.

3.De verzoeken

3.1.
De Raad verzoekt om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en een machtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden. Daarnaast verzoekt de Raad om een voorwaardelijke machtiging te verlenen om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Tijdens de zitting is de verzochte duur van de voorwaardelijke machtiging gewijzigd van zes naar drie maanden. Verzocht wordt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. Er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige] , met name vanwege opstandig en risicovol gedrag. Het verliep daardoor thuis en op school niet goed. Sinds [minderjarige] bij [accomodatie] verblijft gaat het beter. Zij houdt zich aan afspraken, gaat naar school en heeft in een korte periode vrijheden opgebouwd. [minderjarige] is rustiger in haar gedrag en laat zich beter aansturen. Het is duidelijk geworden dat zij baat heeft bij duidelijkheid, structuur en grenzen, wat de moeder in de thuissituatie onvoldoende kon bieden, mede omdat [minderjarige] haar gezag niet accepteerde. De Raad vindt het belangrijk dat de positieve lijn die nu is ingezet wordt voortgezet en dat de hulpverlening doorgang kan vinden. Dit moet professioneel worden begeleid. In de eerste plaats omdat de onderliggende oorzaken van escalaties tussen de moeder en [minderjarige] in de thuissituatie nog niet zijn aangepakt. Door de fysieke afstand is wel meer rust ontstaan. Ten tweede omdat de grootste uitdaging voor [minderjarige] ligt in het omgaan met de invloeden van buitenaf en haar netwerk. Het risico is aanmerkelijk dat [minderjarige] terugvalt in oude patronen zodra ze meer vrijheid krijgt en zichzelf in onveiligheid brengt. Zij moet leren om verstandige keuzes te maken, terwijl tegelijkertijd haar veiligheid moet kunnen worden gewaarborgd als dat nodig is. De voorwaardelijke machtiging dient daarbij als stok achter de deur. Met die machtiging kan [minderjarige] op dezelfde (hybride) groep blijven, maar dan met de voorwaarden van een open instelling. Als [minderjarige] zich niet aan de voorwaarden houdt kan de machtiging worden omgezet en kunnen vrijheidsbeperkende maatregelen genomen worden om haar veiligheid te waarborgen.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige] verzet zich niet tegen de verzoeken. Door haar advocaat zijn vier punten naar voren gebracht om opheldering over te krijgen. Ten eerste betreft dat de verzochte duur van de voorwaardelijke machtiging. [minderjarige] heeft getekend voor drie maanden en is daarmee akkoord. Ten tweede staat in de voorwaarden dat [minderjarige] in contact is met “betrokkenen” en de vraag is wie daarmee wordt bedoeld. Het derde punt gaat over het volgen van onderwijs, ook één van de voorwaarden. [minderjarige] wordt onvoldoende uitgedaagd op het [accomodatie] college en wil liever zo snel mogelijk terug naar haar oude school om geen achterstand op te lopen. Tot slot merkt de advocaat op dat in het hulpverleningsplan niet is vermeld wie de beslissing tot omzetting van de machtiging neemt als [minderjarige] zich niet aan de voorwaarden houdt. In het belang van [minderjarige] wordt hiertegen geen bezwaar gemaakt, maar het plan zou op dit punt moeten worden aangevuld, omdat de wet dit vereist.
4.2.
De moeder verzet zich niet tegen de ondertoezichtstelling. Door en namens haar is wel verweer gevoerd tegen de duur van de uithuisplaatsing. De moeder vindt niet dat het beter gaat met [minderjarige] . Zij maakt zich nog steeds veel zorgen, met name omdat [minderjarige] geen onderwijs kan volgen op haar niveau en [minderjarige] de vrijheid krijgt om met de mensen om te blijven gaan die een slechte invloed op haar hebben. De moeder wil dat [minderjarige] na drie maanden weer thuis komt wonen, met begeleiding daarbij om terugval te voorkomen.
4.3.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. Daarbij is toegelicht dat het de bedoeling is dat [minderjarige] nog drie maanden op dezelfde groep bij [accomodatie] verblijft, waar een voorwaardelijke machtiging voor nodig is, en dat binnen die periode vooralsnog wordt gezocht naar een vervolgplek, zijnde een open groep buiten [accomodatie] . [minderjarige] moet in contact blijven met de begeleiders van de groep, met de jeugdbeschermer en met degenen die zijn betrokken bij haar verlof. Over het onderwijs zal nog worden gesproken. [minderjarige] is welkom op haar oude school, maar of zij daar naartoe terug kan is nog niet duidelijk en afhankelijk van de vervolgplek.

5.De beoordeling

Verzoek tot ondertoezichtstelling

5.1.
Op basis van de informatie is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er zijn al geruime tijd zorgen over [minderjarige] , vanwege haar opstandige en brutale gedrag, problemen met de schoolgang en haar verstoorde relatie met de moeder. Er ontstonden regelmatig forse ruzies en de moeder was onmachtig om grip op [minderjarige] te houden. [minderjarige] heeft grenzen opgezocht zonder haar eigen grenzen te herkennen en is in risicovolle situaties terechtgekomen. De kinderrechter is blij om te horen dat de situatie rustiger is geworden sinds [minderjarige] bij [accomodatie] verblijft.
Het is knap dat [minderjarige] er in slaagt zo snel al een positieve gedragsverandering te laten zien.
Het is van groot belang dat de positieve ontwikkeling voortgezet wordt, zodat het niet alleen nu goed gaat maar ook in de toekomst. De kinderrechter ziet daarbij ook de kwetsbaarheid van de situatie en dat er nog stappen gezet moeten worden.
Daarin ziet de kinderrechter de noodzaak van de ondertoezichtstelling. Het is nog onduidelijk wat er nodig is om ervoor te zorgen dat [minderjarige] weer thuis kan wonen en het niet opnieuw escaleert. Daarvoor is ook van belang dat er zicht komt op de onderliggende oorzaken van het gedrag van [minderjarige] en de wrijving tussen haar en de moeder. De moeder is bereid om hulp te accepteren, zij wil ook graag dat het beter gaat, maar is naar het oordeel van de kinderrechter nog onvoldoende in staat om de bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] onder eigen verantwoordelijkheid weg te nemen. Gelet op de huidige stand van zaken en de ernst en duur van de problemen, vindt de kinderrechter de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar noodzakelijk en passend.
Verzoek tot uithuisplaatsing
5.3.
De kinderrechter is ook van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW) en dat verlening van jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren. Deze problemen maken dat de opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk en geschikt zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich onttrekt aan de jeugdhulp die zij nodig heeft of daaraan door anderen wordt onttrokken. Buiten de gesloten accommodatie kan de ernstige belemmering alleen worden afgewend door het stellen en naleven van voorwaarden. Het is niet gebleken dat er minder ingrijpende mogelijkheden zijn om de problemen te behandelen (artikel 6.1.4, tweede lid, Jeugdwet).
5.4.
Daarbij overweegt de kinderrechter als volgt. Sinds de uithuisplaatsing en na de start van de behandeling en begeleiding door [accomodatie] is duidelijk geworden dat de aanpak, structuur en begrenzing bij [accomodatie] een positief effect hebben op [minderjarige] . In de afgelopen periode is gekeken naar een zorgvuldige en passende vervolgstap. Het verblijf in een gesloten setting dient namelijk altijd zo kort mogelijk te duren. Om de overstap naar een vervolgplek kleiner en minder risicovol te maken is in overeenstemming met [minderjarige] , de moeder en de hulpverleners besloten dat [minderjarige] nog drie maanden op de huidige groep blijft, maar dan zonder vrijheidsbeperkende maatregelen (maar wel met een voorwaardelijke machtiging). Dit is een zogenaamde hybride plaatsing. De kinderrechter kan zich in die praktische aanpak vinden, mede omdat [minderjarige] voorheen regelmatig wegliep van zowel huis als open groepen en dan risicovolle contacten aan ging, waar de grootste zorgen over waren. Tijdens de zitting is gebleken dat de constructie van een hybride plaatsing nog wel vragen oproept, zoals of er voor die plaatsing ook een reguliere machtiging nodig is en hoe het precies gaat als [minderjarige] zich niet aan de voorwaarden houdt. Desalniettemin zal de kinderrechter de voorwaardelijke machtiging verlenen om de plaatsing te waarborgen, omdat dit in het belang van [minderjarige] is.
5.5.
De jeugdhulpaanbieder [accomodatie] heeft in het hulpverleningsplan dat is getekend op 31 januari 2024 de voorwaarden opgenomen, te weten:
  • [minderjarige] loopt niet weg.
  • [minderjarige] houdt zich aan de regels en afspraken die op de groep gelden.
  • [minderjarige] is in contact met betrokkenen.
  • [minderjarige] volgt onderwijs.
Tijdens de zitting zijn de voorwaarden besproken en, desgevraagd, nader toegelicht. [minderjarige] heeft kenbaar gemaakt de jeugdhulp te aanvaarden en bereid te zijn de voorwaarden na te leven. Hoewel dat niet met zoveel woorden wordt genoemd in het hulpverleningsplan ligt het voor de hand om aan te nemen dat [accomodatie] bereid is om [minderjarige] in de gesloten accommodatie op te nemen, omdat [minderjarige] daar al verblijft. Door de advocaat van [minderjarige] is terecht opgemerkt dat niet is vermeld welke medewerker bevoegd is tot het nemen van het besluit tot opname, terwijl dit een wettelijk vereiste is (artikel 6.1.4., vijfde lid, Jeugdwet). De kinderrechter merkt ook op dat het hulpverleningsplan geen overzicht van de vrijheidsbeperkende maatregelen bevat (artikel 6.1.4., zesde lid, Jeugdwet). De kinderrechter verlangt dat het hulpverleningsplan op deze punten nog wordt aangepast.
5.6.
Hoe het na die drie maanden zal gaan is nog onduidelijk. De kinderrechter heeft begrepen dat [minderjarige] niet langer dan drie maanden op de hybride groep bij [accomodatie] kan blijven. De kinderrechter heeft ook de wens en verwachting van [minderjarige] en de moeder gehoord dat in die periode naar huis toegewerkt wordt. Die wens is invoelbaar, omdat het nu na een lange tijd van uithuisplaatsing (eerst vrijwillig) iets rustiger is. De kinderrechter is er echter, evenals de Raad en de gecertificeerde instelling, nog niet van overtuigd dat thuisplaatsing haalbaar is binnen drie maanden. Gelet op de zorgen en het verloop van de afgelopen maanden is het aannemelijk dat er meer tijd nodig is. De kinderrechter ziet dan ook geen aanleiding de machtiging te bekorten in duur, zoals door de moeder is bepleit. In aanvulling op wat hiervoor is overwogen is daarbij naar het oordeel van de kinderrechter van belang dat er, behalve de behandeling en dagelijkse structuur bij [accomodatie] , nog geen of in beperkte mate hulp is ingezet om de moeder in haar rol als gezaghebbende ouder te versterken en de afstand tussen [minderjarige] en de moeder te verkleinen. Die hulp is in aanloop naar een zorgvuldige thuisplaatsing van groot belang om te voorkomen dat het opnieuw mis gaat. Te snelle stappen kunnen juist meer schade toebrengen en de positieve ontwikkelingen van [minderjarige] tenietdoen. De kinderrechter vindt het wel belangrijk dat er een duidelijk plan komt voor de vervolg- en/of thuisplaatsing, waar [minderjarige] en de moeder actief bij worden betrokken, zodat zij weten waar zij aan toe zijn. Als blijkt dat [minderjarige] binnen de termijn van de machtiging weer thuis kan wonen, dan kan de uithuisplaatsing binnen de looptijd van de machtiging door de gecertificeerde instelling worden beëindigd (artikel 1:265d BW).
5.7.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de (gewijzigde) verzoeken van de Raad toewijzen zoals verzocht.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 22 februari 2024 tot 22 februari 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 22 februari 2024 tot 22 augustus 2024;
6.3.
verleent een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp met ingang van
22 februari 2024 tot uiterlijk 22 mei 2024, onder de voorwaarden welke aan [minderjarige] in het hulpverleningsplan zijn gesteld en zijn opgesomd in paragraaf 5.5.;
6.4.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2024 door mr. J.C. van den Dries, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.T. Viezee als griffier,
en op schrift gesteld op 28 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.