In de zaak tussen verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J. Hemelaar, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. S. Kowsari, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2024 uitspraak gedaan. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Polen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 16 januari 2024, samen met een andere zaak (NL23.40371). Tijdens de zitting was verzoekster aanwezig met haar gemachtigde, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft in een eerdere uitspraak in de bodemzaak (NL23.40371) geoordeeld, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Desondanks heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt. Deze kosten zijn vastgesteld op € 875,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de rechtsbijstand verleend door een derde. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 februari 2024, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.