ECLI:NL:RBDHA:2024:2652

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
NL23.39340
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 15 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. T. Bruinsma, heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris heeft op 5 januari 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 9 januari 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Frankrijk geen opvang heeft gekregen en dat hij niet kan worden overgedragen zonder dat de staatssecretaris zich ervan vergewist dat hij opvang zal krijgen. De rechtbank stelt echter vast dat eiser niet heeft aangetoond dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk zodanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met de mensenrechten. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het AIDA-rapport, waaruit blijkt dat de situatie in Frankrijk niet wezenlijk is veranderd.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag door de staatssecretaris in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn en is openbaar gemaakt op 25 januari 2024. Eiser kan binnen een week hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.39340
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. T. Bruinsma),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
15 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De staatssecretaris heeft op 5 januari 2024 een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, J.A. Matti als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft
Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser verwijst daartoe naar het AIDA-rapport over Frankrijk,1 waaruit volgt dat Dublinclaimanten hetzelfde worden behandeld als reguliere asielzoekers en van dezelfde voorzieningen gebruik kunnen maken, maar dat in de praktijk veel mensen, waaronder Dublinclaimanten, op straat slapen door het gebrek aan opvangplekken. Eiser heeft dit zelf ook ondervonden. Eiser is eerder op basis van een Dublinclaim overgedragen naar Frankrijk en kreeg vervolgens in Frankrijk geen opvang. Eiser leefde op straat en is daarom weer teruggekomen naar Nederland. De uitspraak van 30 oktober 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam,2 waar de staatssecretaris naar verwijst in het verweerschrift, is een andere situatie dan van eiser, omdat die vreemdeling weinig tot geen ervaring had met het Franse opvangsysteem. Volgens eiser kan hij niet worden overgedragen zonder dat de staatssecretaris zich er van vergewist dat aan eiser opvang wordt verleend in Frankrijk.
6. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag de staatssecretaris er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem aldaar dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris ten aanzien van Frankrijk heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft dit recent nog geoordeeld in haar uitspraak van 2 augustus 2023,3 waaruit volgt dat het AIDA-rapport, update 2022 geen wezenlijk ander beeld schetst van de opvang van asielzoekers in Frankrijk dan al eerder naar voren is gekomen in het AIDA-rapport, Update 2021. De rechtbank merkt op dat in eisers geval weliswaar een meer persoonlijk beroep wordt gedaan op het niet uit kunnen gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel dan de rechtbank in de meeste gevallen ziet, omdat hij al eerder vanuit Nederland op grond van de Dublinprocedure is overgedragen aan Frankrijk. Echter geldt ook in deze situatie dat eiser bij problemen in Frankrijk, bijvoorbeeld met het krijgen van opvangvoorzieningen, zijn beklag hierover moet doen bij de daartoe geëigende instanties in Frankrijk dan wel bij de (hogere) Franse autoriteiten, alvorens de rechtbank zich kan buigen over de vraag of er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Zoals blijkt uit het AIDA-rapport4 is dit mogelijk, ook bij de rechter. Eiser heeft dit niet gedaan. Ook eisers beroep op de door de staatssecretaris aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, slaagt niet. Hoewel eiser meer persoonlijke ervaringen heeft in Frankrijk dan de vreemdeling in die uitspraak, zijn eisers ervaringen niet relevant met betrekking tot de kwaliteit van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Eiser heeft
1. AIDA Country report: France (Update 2022), p. 104, paragraaf 1.2.
4 AIDA Country report: France (Update 2022), p. 62 en 63.
namelijk, zo blijkt uit het dossier, geen asielaanvraag ingediend in Frankrijk (op grond waarvan hij opvang zou moeten krijgen) en hij is na slechts enkele dagen vanuit Frankrijk al weer doorgereisd naar Duitsland en vervolgens naar Nederland.
8. Verder hebben de Franse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. Daarmee garanderen de Franse autoriteiten dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voorvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Eiser heeft ter zitting nogmaals zijn wens geuit om hier in Nederland asiel aan te vragen. Deze wens neemt niet weg dat wederom is vastgesteld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Eiser zal dus in Frankrijk zijn asielprocedure moeten doorlopen. Dit neemt niet weg dat hij daarna eventueel in aanmerking kan komen om in Nederland te verblijven, bijvoorbeeld via gezinshereniging. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 januari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.