ECLI:NL:RBDHA:2024:2650
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak wegens niet-ontvankelijkheid
In deze zaak heeft verzoeker op 4 april 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, specifiek voor het verblijfsdoel 'arbeid als zelfstandige'. Deze aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 15 mei 2023 afgewezen. Verzoeker heeft vervolgens op 23 mei 2023 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar zonder gronden in te dienen. Tevens heeft verzoeker op dezelfde datum een verzoekschrift ingediend bij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Volgens de Awb dient verzoeker in het verzoekschrift de gronden van het verzoek te vermelden. Aangezien verzoeker geen gronden heeft ingediend, heeft de voorzieningenrechter verzoeker op 13 juni 2023 verzocht om dit verzuim binnen twee weken te herstellen. Verzoeker heeft echter binnen deze termijn geen gronden ingediend, waardoor niet is voldaan aan de eisen van artikel 6:5 van de Awb.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen reden heeft gegeven voor het verzuim en dat er geen verontschuldiging voor dit verzuim is gebleken. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat het verzoek niet-ontvankelijk is, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van het verzoek plaatsvindt. Er is ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel en openbaar gemaakt op 20 februari 2024.