ECLI:NL:RBDHA:2024:2650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
AWB 23/5628
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak wegens niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft verzoeker op 4 april 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, specifiek voor het verblijfsdoel 'arbeid als zelfstandige'. Deze aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 15 mei 2023 afgewezen. Verzoeker heeft vervolgens op 23 mei 2023 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar zonder gronden in te dienen. Tevens heeft verzoeker op dezelfde datum een verzoekschrift ingediend bij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Volgens de Awb dient verzoeker in het verzoekschrift de gronden van het verzoek te vermelden. Aangezien verzoeker geen gronden heeft ingediend, heeft de voorzieningenrechter verzoeker op 13 juni 2023 verzocht om dit verzuim binnen twee weken te herstellen. Verzoeker heeft echter binnen deze termijn geen gronden ingediend, waardoor niet is voldaan aan de eisen van artikel 6:5 van de Awb.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen reden heeft gegeven voor het verzuim en dat er geen verontschuldiging voor dit verzuim is gebleken. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat het verzoek niet-ontvankelijk is, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van het verzoek plaatsvindt. Er is ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel en openbaar gemaakt op 20 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/5628

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Naam], verzoeker

V-nummer: [Nummer]
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. Verzoeker heeft op 4 april 2023 een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), ingediend. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen op 15 mei 2023.
2. Bij brief van 23 mei 2023 aan verweerder is tegen het besluit bezwaar gemaakt, zonder dat daartoe gronden zijn ingediend. Tevens heeft verzoeker bij verzoekschrift van 23 mei 2023 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting. De voorzieningenrechter van de rechtbank kan een voorlopige voorziening treffen tegen een besluit waarbij, voorafgaand aan beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt. [1]
Toetsingskader
4. Op grond van artikel 8:81, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb moet verzoeker in het verzoekschrift de gronden van verzoek vermelden. Indien niet aan dit vereiste is voldaan, kan op grond van artikel 6:6 Awb het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard, mits verzoeker de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Heeft verzoeker de gronden tijdig vermeld?
5. Verzoeker heeft geen gronden vermeld in het verzoekschrift. De voorzieningenrechter heeft verzoeker bij aangetekende brief van 13 juni 2023 verzocht om binnen twee weken dit verzuim te herstellen. Verzoeker heeft binnen die termijn geen gronden ingediend. Er is dan ook niet voldaan aan de eisen van artikel 6:5 van de Awb.
Is het niet tijdig vermelden van de gronden verontschuldigbaar?
6. Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzoek is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S.J.I. Hendrickx, griffier, op 20 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.