ECLI:NL:RBDHA:2024:2645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
NL24.2056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken beroepsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. C.W.M. van Breda, had een asielaanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen op grond van de Dublinverordening, waarbij Spanje als verantwoordelijk land werd aangewezen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 22 februari 2024, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen beroepsgronden heeft ingediend in het beroepschrift van 18 januari 2024, ondanks herhaalde verzoeken om dit te doen. De rechtbank heeft eiser de gelegenheid gegeven om de gronden van beroep in te dienen, maar tot het sluiten van het onderzoek ter zitting zijn deze gronden niet ingediend. De rechtbank heeft overwogen dat er geen verschoonbare redenen zijn voor de termijnoverschrijding en dat het digitale dossier geen bijzondere feiten of omstandigheden bevat die een andere conclusie rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, wegens het ontbreken van beroepsgronden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2056

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer],
(gemachtigde: mr. J.M. Bell),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat het beroepschrift de gronden van beroep. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, kan ingevolge artikel 6:6 van de Awb het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2. Eiser heeft geen beroepsgronden vermeld in het beroepschrift van 18 januari 2024. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser om deze reden bij bericht in het digitale dossier van 22 januari 2024 verzocht om de gronden alsnog op uiterlijk 29 januari 2024 in te dienen. Daarbij is aan eiser medegedeeld dat het beroep anders niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank eiser op 1 februari 2024 de gelegenheid gegeven om toe te lichten waarom de gronden van beroep niet zijn ingediend.
3. Eiser heeft tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek ter zitting geen beroepsgronden ingediend of laten indienen. Gesteld noch gebleken is dat in het geval van eiser sprake is van verschoonbare redenen voor termijnoverschrijding.
4. De rechtbank ziet zich, gelet hierop, nog slechts voor de vraag gesteld of het digitale dossier aanleiding geeft om aan te nemen dat er sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het EHRM [1] in de zaak Bahaddar tegen Nederland. [2] Dergelijke bijzondere feiten of omstandigheden doen zich voor, indien hetgeen is aangevoerd en overgelegd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat gedwongen overdracht schending zou opleveren van artikel 3 van het EVRM. [3] Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake.
5. De rechtbank zal het beroep dan ook met toepassing van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van de beroepsgronden.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
2.Arrest van 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.