ECLI:NL:RBDHA:2024:2642
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en duur inreisverbod
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Woensel, zijn asielaanvraag had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. S.J.R.R. Brock, had de aanvraag afgewezen in een besluit van 9 januari 2024, dat door de rechtbank werd beoordeeld. Tijdens de zitting op 22 februari 2024 in Breda was de eiser niet verschenen, maar de vertegenwoordiger van de staatssecretaris was wel aanwezig. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank overwoog dat de eiser geen gegronde vrees voor vervolging in Algerije had en dat hij bij terugkeer naar dat land geen reëel risico op ernstige schade liep. De eiser betwistte de afdoening van zijn asielaanvraag als kennelijk ongegrond en de duur van het inreisverbod. De rechtbank oordeelde dat de afdoening als kennelijk ongegrond terecht was, omdat de eiser zich niet onverwijld had gemeld voor het indienen van zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat de eiser pas enkele weken na zijn inreis asiel had aangevraagd, wat de afwijzing van de aanvraag rechtvaardigde.
Wat betreft de duur van het inreisverbod, oordeelde de rechtbank dat de staatssecretaris terecht een inreisverbod voor de maximale duur van twee jaar had uitgevaardigd. De rechtbank vond de argumenten van de eiser om een korter inreisverbod te overwegen niet voldoende onderbouwd. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd aangegeven dat er binnen een week hoger beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.