ECLI:NL:RBDHA:2024:2631
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen niet tijdig beslissen
In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N. Vollebergh, op 17 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar van 31 januari 2023. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 2 januari 2024 het bezwaar gegrond verklaard en de aanvraag ingewilligd. Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verweerder niet binnen de geldende termijn op het bezwaar van verzoeker heeft beslist, is verweerder aan het beroep van verzoeker tegemoetgekomen. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank stelt de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50, waarbij de wegingsfactor 'licht' van toepassing is, gezien het feit dat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast dient verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184 te vergoeden.
De rechtbank heeft de beslissing als volgt geformuleerd: verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 437,50 en dient het betaalde griffierecht van € 184 aan verzoeker te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.