ECLI:NL:RBDHA:2024:2629
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft eiser op 25 april 2020 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 2 juli 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 3 juli 2020 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft echter besloten het beroep te handhaven, specifiek gericht op de vraag of er bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd door de staatssecretaris. De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft voor het deel van het beroep dat gericht is tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Eiser handhaaft zijn beroep enkel voor de vraag van de bestuurlijke dwangsommen. De rechtbank verwijst naar de Tijdelijke wet, die stelt dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Dit betekent dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren aan eiser.
De rechtbank concludeert dat, gezien de Tijdelijke wet, eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor ook in dit opzicht het procesbelang ontbreekt. Het beroep wordt derhalve niet-ontvankelijk verklaard. Echter, omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.