ECLI:NL:RBDHA:2024:2627
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H.K. Westerhof, had op 7 januari 2022 een asielaanvraag ingediend, welke op 29 september 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd ingewilligd. Eiser heeft echter beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, specifiek gericht op de vraag of er bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
De rechtbank heeft vastgesteld dat met de inwilliging van de asielaanvraag het beroep in zoverre geen procesbelang meer heeft. Eiser heeft zich verder beklaagd over het feit dat de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft geconcludeerd dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De rechtbank heeft overwogen dat de Tijdelijke wet, die van toepassing is op besluiten op asielaanvragen, uitsluit dat er bestuurlijke dwangsommen kunnen worden verbeurd. Dit betekent dat eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor het procesbelang ontbreekt.
De rechtbank heeft het beroep dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Daarom is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.