ECLI:NL:RBDHA:2024:2618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
23/14767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep in bestuursrechtelijke procedure

Op 29 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetzaak (zaaknummer AWB 23/14767 V) van een opposant uit Benin tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 9 februari 2024, waarin het beroep van de opposant niet-ontvankelijk was verklaard. De opposant, vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, had geen verzoek ingediend om op een zitting te worden gehoord, maar stelde in het verzet dat de beroepsgronden wel degelijk waren ingediend en per Zivver waren ontvangen door de rechtbank.

De rechtbank heeft in deze uitspraak beoordeeld of de eerdere beslissing om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren terecht was. De rechtbank concludeert dat het verzet gegrond is, omdat de beroepsgronden wel degelijk waren ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 11 januari 2024 een brief met de beroepsgronden via Zivver was ontvangen. Hierdoor is de eerdere uitspraak van 9 februari 2024 ten onrechte gedaan zonder zitting, en de rechtbank heeft besloten het onderzoek te hervatten in de stand waarin het zich bevond voordat de buiten-zittinguitspraak werd gedaan.

Daarnaast heeft de rechtbank geopposeerde, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, veroordeeld in de proceskosten van de opposant, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, rechter, en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/14767 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 februari 2024 op het verzet van

[naam], uit Benin, opposant [1]
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 9 februari 2024 in het geding tussen
opposant
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, geopposeerde.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van opposant gaat over de uitspraak van de rechtbank van 9 februari 2024 waarin de rechtbank het beroep van opposant niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.1.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. Bij de voorbereiding van het verzet heeft de rechtbank vastgesteld dat het verzet gegrond dient te worden verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 9 februari 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De uitspraak van 9 februari 2024
4. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposant geen beroepsgronden heeft ingediend.
5. In verzet heeft opposant aangevoerd dat de gronden wel degelijk zijn ingediend en per Zivver (beveiligde e-mail) zijn ontvangen door de rechtbank.

Conclusie en gevolgen

6. Uit de beoordeling van de gronden van het verzet volgt dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was en de zaak ten onrechte zonder zitting heeft afgedaan. Uit nader onderzoek is gebleken dat op 11 januari 2024 via Zivver een brief is ontvangen van opposant waarin de beroepsgronden zijn vermeld. Ook heeft opposant een kopie van de ingebrekestelling naar de rechtbank gestuurd. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan.
7. De rechtbank veroordeelt geopposeerde in de door opposant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt geopposeerde in de proceskosten van opposant tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Karsowidjojo, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.