ECLI:NL:RBDHA:2024:2617

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
NL24.3931
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat de Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Eiseres, van Moldavische nationaliteit, heeft op 8 december 2023 een asielaanvraag ingediend. Ze stelt dat haar beide dochters beroep hebben ingesteld tegen hun overdrachtsbesluiten en vraagt om aanhouding in afwachting van de behandeling van die beroepen. Eiseres vreest dat Duitsland haar verzoek niet in bescherming zal nemen, omdat ze eerder een asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend die is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet heeft aangetoond dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De Duitse autoriteiten hebben bovendien gegarandeerd dat het asielverzoek van eiseres in behandeling zal worden genomen.

De rechtbank concludeert dat Nederland niet verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiseres, ook niet vanwege de gestelde afhankelijkheid van haar schoonzoons. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3931 (beroep) en NL24.3932 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres stelt van Moldavische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1979. Eiseres heeft op 8 december 2023 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 2 februari 2024 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres geeft aan dat haar beide dochters beroep hebben ingesteld tegen hun overdrachtsbesluiten. Eiseres vraagt om aanhouding in afwachting van de behandeling van die beroepen omdat zij deel uitmaakt van het gezin van haar dochters en Nederland, afhankelijk van de uitkomst van het beroep, haar asielaanvraag zou moeten behandelen. Eiseres voert daarnaast aan dat de asielaanvragen van haar schoonzoons door Nederland worden behandeld. Nu eiseres afhankelijk is van hen dient Nederland daarom ook haar asielverzoek in behandeling te nemen. Ten aanzien van Duitsland voert eiseres aan dat zij vreest dat Duitsland haar verzoek niet in bescherming zal nemen en dat zij geen opvang zal krijgen omdat zij in Duitsland al eens een asielaanvraag heeft ingediend en deze is afgewezen. Verder voert eiseres aan dat haar man in Duitsland vanwege zijn afkomst slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf. Verweerder had dan ook op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de aanvraag aan zich moeten trekken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt daarom op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hierin niet geslaagd. Eiseres heeft niet met stukken onderbouwd dat Duitsland in het algemeen de verdragsverplichtingen niet nakomt. Verder hebben de Duitse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiseres in behandeling te zullen nemen en zijn de verdragen en Europese richtlijnen ook geldig ten aanzien van de asielprocedure in Duitsland. Dat een eerder asielverzoek van eiseres is afgewezen doet hier niet aan af.
5.2.
Daarnaast is Nederland evenmin verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek van eiseres vanwege de opname van haar schoonzoons in de nationale procedure. Ten aanzien van de gestelde afhankelijkheidsrelatie met de schoonzoons, oordeelt de rechtbank dat deze afhankelijkheid niet (met stukken) is onderbouwd.
6. Verder heeft verweerder terecht geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening [2] aan zich te trekken. Het getuigt niet van onevenredige hardheid om eiseres ondanks de gestelde mishandeling van haar man over te dragen. De man van eiseres, en eiseres zelf, kunnen zich immers tot de Duitse autoriteiten wenden voor bescherming en zich bij hen beklagen over wat de man van eiseres is overkomen. Niet is gebleken dat dit niet mogelijk is.
7. Tot slot ziet de rechtbank in hetgeen eiseres heeft aangevoerd over haar dochters geen reden om het beroep aan te houden. De dochters van eiseres zijn namelijk meerderjarig, waardoor eiseres niet onder een van de definities van gezinslid van artikel 2, onder g van de Dublinverordening valt. Dus ook als de dochters van eiseres in de nationale procedure worden opgenomen, kan een beroep op artikel 10 Dublinverordening niet slagen. Of eiseres een familielid van haar kleinkinderen is in de zin van artikel 2, onder h, van de Dublinverordening doet niet ter zake, aangezien artikel 10 Dublinverordening slechts gaat over gezinsleden.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [3] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad.
3.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.