ECLI:NL:RBDHA:2024:2616
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat de Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiser, van Moldavische nationaliteit, heeft op 8 december 2023 een asielaanvraag ingediend. Hij stelt dat zijn dochters beroep hebben ingesteld tegen hun overdrachtsbesluiten en vraagt om aanhouding in afwachting van de behandeling van die beroepen. Eiser vreest dat Duitsland zijn verzoek niet in bescherming zal nemen, omdat hij in Duitsland al eens een asielaanvraag heeft ingediend die is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De Duitse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen.
De rechtbank concludeert dat Nederland niet verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielverzoek, ook niet vanwege de gestelde afhankelijkheidsrelatie met zijn schoonzoons. De rechtbank oordeelt dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is, omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser kan zich tot de Duitse autoriteiten wenden voor bescherming. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.