ECLI:NL:RBDHA:2024:2614

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
SGR 22/7970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen afwijzing Wlz-indicatie wegens gebrek aan procesbelang

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 14 april 2022 afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het CIZ heeft bij het bestreden besluit van 19 oktober 2022 de afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2024 behandeld, waarbij de dochter van eiser en de gemachtigden van zowel eiser als het CIZ aanwezig waren.

De rechtbank heeft ambtshalve de vraag gesteld of eiser nog een procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de zaak. Het CIZ heeft namelijk op 7 augustus 2023 een Wlz-indicatie verstrekt aan eiser, waartegen hij geen bezwaar heeft gemaakt. Dit besluit is daarmee onherroepelijk geworden. De rechtbank concludeert dat een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit alleen betrekking kan hebben op de periode van 14 maart 2022 tot en met 19 oktober 2022, en dat eiser geen belang meer heeft bij deze beoordeling.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij schade heeft geleden door het ontbreken van de Wlz-indicatie in de te beoordelen periode. Het verzoek om vergoeding van proceskosten wordt ook afgewezen, omdat dit niet is verzocht in bezwaar en niet wettelijk vereist is voor een veroordeling tot vergoeding. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling plaatsvindt. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7970

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

Centrum Indicatiestelling Zorg, het CIZ

(gemachtigde: mr. L.M.R. Kater).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.1.
Het CIZ heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 14 april 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is het CIZ bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het CIZ heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de dochter van eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CIZ.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank ziet zich, ambtshalve, voor de vraag gesteld of eiser een belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de zaak. Vlak voor de zitting heeft het CIZ namelijk gewezen op het besluit van 7 augustus 2023, waarmee het CIZ eiser vanaf 3 augustus 2023 een Wlz-indicatie heeft verstrekt. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit onherroepelijk is. Dit betekent dat een oordeel van de rechtbank slechts betrekking kan hebben over een afgesloten periode in het verleden. De te beoordelen periode loopt in een geval als dit van de datum van de aanvraag van eiser tot en met de datum van het bestreden besluit. In dit geval is dat de periode van 14 maart 2022 tot en met 19 oktober 2022.
2.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat pas sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eiser nog een belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. Ter zitting is namens eiser betoogd hij een belang bij het beroep heeft behouden omdat in de te beoordelen periode zorg is geleverd, waarvoor een betalingsverplichting is ontstaan, en dat eiser schade heeft geleden omdat hij door het ontbreken van een Wlz-indicatie is gevallen, waarvoor hij een vergoeding wenst. De gestelde schade is echter geenszins met stukken onderbouwd, ook al was de gemachtigde van eiser ten tijde van het indienen van de aanvullende gronden op 5 januari 2024 reeds op de hoogte van het besluit van 7 augustus 2023. De rechtbank acht het daarom onaannemelijk dat schade is geleden. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten levert evenmin een belang op. In bezwaar is namelijk niet om een proceskostenvergoeding verzocht en in beroep is een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit geen wettelijke voorwaarde voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten. [1]
2.3.
De rechtbank concludeert dat eiser geen belang heeft bij zijn beroep. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:223.