ECLI:NL:RBDHA:2024:2607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
NL23.39055
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 11 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 2 januari 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op grond van de Dublinverordening niet verplicht is om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen, aangezien Duitsland als verantwoordelijke lidstaat is vastgesteld. Eiser heeft aangevoerd dat zijn familie in Nederland woont en dat dit een bijzondere omstandigheid vormt die de staatssecretaris zou moeten aanzetten tot het in behandeling nemen van zijn aanvraag. De rechtbank concludeert echter dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat de staatssecretaris zijn discretionaire bevoegdheid had moeten uitoefenen om de aanvraag inhoudelijk te behandelen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de staatssecretaris geen toepassing hoefde te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is openbaar gemaakt op 10 januari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.39055
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H.G.M. van Zutphen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 2 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, F. Said als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om overname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, omdat zijn familie in Nederland woont. Eiser is opgevoed door zijn oma in Irak en door zijn tante in Nederland. Hij heeft eerder acht jaar in Nederland gewoond en moest in 2021 terugkeren naar Irak. Eiser spreekt de Nederlandse taal en heeft daardoor een sterke band met Nederland. Ook is het voor zijn ontwikkeling belangrijk om in de buurt van zijn tante in Nederland te zijn. Er is sprake van een zodanig bijzondere situatie dat overdracht naar Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt.
6. De rechtbank oordeelt over het beroep van eiser op artikel 17 van de Dublinverordening als volgt. De staatssecretaris kan op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening een asielaanvraag onverplicht inhoudelijk in behandeling nemen. Dat is een discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft daar dus veel vrijheid in zijn beoordeling. De rechtbank toetst terughoudend of de staatssecretaris gebruik had moeten maken van deze bevoegdheid.
7. De rechtbank acht de door eiser aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag in behandeling had moeten nemen. De rechtbank begrijpt dat eiser in de buurt van zijn familie in Nederland wil blijven. Echter is het niet bijzonder dat familieleden graag bij elkaar willen blijven. Ook heeft de staatssecretaris het feit dat eiser eerder een lange tijd in Nederland heeft gewoond en de Nederlandse taal spreekt, onvoldoende mogen vinden om een bijzondere omstandigheid aan te nemen. De rechtbank volgt de staatssecretaris dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat overdracht naar Duitsland van een onevenredige hardheid zou getuigen. De staatssecretaris heeft geen toepassing hoeven geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 januari 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.